metropolis m

In de vaporetto naar de Giardini vroeg ik me af hoe het komt dat alle Biënnales van Venetië zo’n beroerde titel hebben. Hoe kan dat, zelfs met respectabele curatoren? Je had de vorige Biënnale: Making Worlds van Daniel Birnbaum, of Dreams and Conflicts. The Dictatorship of the Viewer in 2003 van Francesco Bonami, en, hou je vast: Robert Storrs epische Think with the Senses – Feel with the Mind, Art in the Present Tense in 2007, waardoor Plateau of Humankind van Szeemann in 2001 niet alleen bondig klonk, maar zelfs redelijk goed. Ik weet niet hoe de machtsstructuren liggen, maar ik kan me indenken dat aspecten zoals publiekscommunicatie (inclusief de titel) in handen vallen van mensen, die menen dat het grote publiek te stom is om iets te snappen van pr zonder een vette knipoog.

Wie is dat publiek? De Biënnale van Venetië trekt meer bezoekers dan enig andere biënnale ter wereld, en het publiek is ongelooflijk divers: van professionals tot toevallige passanten. Dus misschien is het zinniger om te vragen wat al die mensen er zoeken? Ik las een recensie die de emotionele gekte op de Biënnale aardig samenvatte. De schrijver merkte op dat de opwinding bij de toeschouwer die het meeste, zo niet alles van de Biënnale van Venetië wil zien (dit jaar zijn er 37 parallelle evenementen en 89 deelnemende landen), in geen verhouding staat tot het werk dat men uiteindelijk te zien krijgt. En toch blijven we steeds terugkomen.

Waarom is dat? Waarom komen we steeds weer terug? Een groots gebaar, met veel passie en geweld (nee, niet het winnende Duitse paviljoen met een eerbetoon aan Christoph Schlingensief), is het Italiaanse Paviljoen. Dat paviljoen zou wel eens een antwoord op de vraag kunnen bieden, zij het misschien een wat cynisch antwoord. Ben ik net zo gewild grappig als de makers wanneer ik dit een hoogtepunt noem? Misschien. Maar tussen de 250 werken (allemaal (bijna) realistische, glanzend geverniste, neoklassieke landschappen, naakten en portretten), die niet alleen van vloer tot plafond aan de muur zijn opgehangen, maar ook op een speciaal gemaakte architectonische constructie, is het moeilijk om niet zwaar geïmponeerd te raken. Het concept achter de tentoonstelling, getiteld L’Arte non è Cosa Nostra [kunst is geen maffia], is al even indrukwekkend. Alle werken zijn stuk voor stuk geselecteerd door Italiaanse schrijvers, dichters, denkers – zolang het maar geen kunstcritici waren, aldus de curator van de tentoonstelling Vittorio Sgarbi, zelf een Italiaanse criticus en tv-persoonlijkheid die er openlijk voor uitkomt een afkeer te hebben van hedendaagse kunst. Volgens Sgarbi is de tentoonstelling een poging om de strijd aan te binden met de maffia van de internationale kunstscene. Dat leidt er dus toe dat een ‘onpartijdige’ denker als Giorgio Agamben een kunstenaar kon selecteren die volgens hem relevant was voor het huidige sociaal-politieke en culturele discours (in Italië?), en niet zomaar een favoriet van de kunstscene. En wie selecteerde hij? Zijn vriendin. Heb ik genoeg gezegd?

Iets anders dat het vermelden waard is, en net als het ‘concept’ van het Italiaanse Paviljoen eerder sociologisch van aard is dan artistiek, is de sprintpartij die ik ‘s ochtends vroeg op de laatste dag van de voorbezichtiging meemaakte. Ik dacht de meute voor te zijn toen ik om vijf voor tien kwam aanlopen, maar trof 300 andere mensen die datzelfde idee hadden gehad maar al veel vroeger waren gekomen. Ik wist voor te dringen en toen het hek vijf minuten later openging, met nog maar twee mensen voor mij, zag ik tot mijn verbijstering dat al die kunstmensen gingen rennen, van achter mij, van opzij en vanaf het andere. Men stootte zelfs een soort overwinningskreet uit toen een rij gevormd werd voor het Britse Paviljoen, met de installatie van Mike Nelson. Bedenk wel, voor iets dat ze nog niet eens hadden gezien. De eerste veertig konden doorlopen, en daarna mocht er pas weer iemand in als een ander naar buiten kwam. Ik heb uiteindelijk een uur in de rij staan wachten.

Nu de praktische kant. Als je in de rij belandt voor het Britse Paviljoen en je niet alle tijd hebt, zou ik zeggen dat je dat maar moest laten schieten. Het labyrint van Gregor Schneider in het Duitse Paviljoen van jaren geleden was beter. Ik zou in plaats daarvan de tijd nemen om het subtiele en prikkelende Nederlandse Paviljoen aan een nader onderzoek te onderwerpen, of te grasduinen in de installatie (met performances) van Dora García van Spanje. Ik zou ook de Braziliaanse presentatie van Arthur Barrio’s werk niet overslaan, of de Egyptische, actuele (zo niet tragische) presentatie van werk van Ahmed Basiony, de kunstenaar die tijdens de recente opstand is omgekomen. Ook Amerika is het bezichtigen waard, om een andere reden: de omvang. Zowel wat betreft ambitie als letterlijk. De meest briljante omschrijving van dit paviljoen staat op de website Artforum.com, en is te goed om hier weg te laten. De schrijver beschrijft het bombastische paviljoen waarvoor het duo Allora & Calzadilla uit Puerto Rico absurde sculpturen van vliegtuigstoelen maakte, waarop Amerikaanse atleten behendig oefeningen uitvoeren. Hij citeert een vooraanstaand criticus met wie hij staat te kijken naar een turnster die zich geroutineerd om een armleuning vouwt: ‘Wie heeft er nog andere mensen nodig als je met je stoel kunt neuken?’

De centrale tentoonstelling van Bice Curiger in de Arsenale, met een veel te ruim concept en te weinig kritisch vernuft, is nu niet bepaald overtuigend. Natuurlijk zijn er ook enkele hoogtepunten. De film The Clock (2010) van Christian Marclay (ook 24 uur lang te zien in de stad) is fascinerend om te bekijken, het werk van Rashid Johnson zou provocerend zijn geweest in een minder formele setting, en het zogeheten ‘para-paviljoen’ van Franz West (een van de vier verder mislukte pogingen een kunstenaarspaviljoen te creëren met daarin werk van andere kunstenaars) is zonder meer een feest. De installatie van Gerard Byrne over de werking van de mythe van Loch Ness stemt tot nadenken, Mohamed Bourouissa’s film over illegaal pokeren is boeiend, Elad Lassry’s Untitled (Ghost) (2011) uitgesproken fijngevoelig, en de video van Frances Stark ronduit hilarisch.

Curigers overzicht van wat er op dit moment belangrijk is, wat we vandaag zouden moeten zien en overdenken, ondermijnt, stuurt of prikkelt de geest niet meer dan een prettige wandeling langs een paar goede werken ook zou doen. Bovendien wekt het geheel af en toe de indruk bij elkaar te zijn gegoogled. Lukraak. Waardoor zelfs de goede werken geen optimale kans krijgen binnen de presentatie. Om eerlijk te zijn verlangde ik bij de Biënnale van dit jaar terug naar de versie van María de Corral en Rosa Martinez, in 2005, die soms wat vreemd was, maar altijd verrassend. En je kreeg in elk geval het gevoel dat de curatoren hadden gepoogd geschiedenis te schrijven – hoe onmogelijk dat ook is.

Maxine Kopsa is redacteur van Metropolis M

Vertaald uit het Engels door Arjen Mulder & Maaike Post

Maxine Kopsa

Recente artikelen