metropolis m

Als verwoed verzamelaar van foto’s van kunstenaarsinterieurs, selecteert Arnold Mosselman de belangrijkste voorbeelden uit zijn intussen omvangrijke archief om er de betekenis van vast te stellen.

In mijn kamer staat de uitschuiftafel die mijn vader zelf timmerde in het laatste jaar van de oorlog, toen de hongerwinter begon. Hij trouwde eind 1944 met mijn moeder vanuit een onwaarschijnlijk geloof in de toekomst. Op dat uitzichtloze dieptepunt van de geschiedenis voelde hij een onbedwingbare drift om in korte tijd een groot gezin te stichten dat aan de tafel een plaats kon krijgen. Mijn moeder raakte uitgeput en mijn vader kreeg een maagzweer. Maar de tafel bleef overeind, en mijn hele vroege leven heb ik eraan, erop, en eronder spelend doorgebracht.

Nu staat diezelfde tafel voor mijn boekenkast, en liggen er stapels boeken op die ik uit de kast gehaald heb om te zoeken naar foto’s en beschrijvingen van interieurs die als stemmen uit andere kamers in mijn hoofd zijn blijven rondzingen.

BED

Ik zie de kunstenaar het liefst op bed liggen. Dan kan ik me het best in de situatie inleven, want het bed is voor mij de ultieme plek om naar muziek te luisteren, te lezen en te dagdromen. Ik was net vijftien geworden en voor het eerst merkte ik dat ik door mijn muziekkeuze bij een groep geestverwanten kon horen. Een van de eerste mijlpalen in mijn prille platencollectie was Third (1970), het derde album van de Engelse band Soft Machine, een dubbelelpee met vier lange nummers die elk een plaatkant beslaan. De foto op de binnenkant van de klaphoes toont een geheime wereld waarvan ik de codes probeerde te ontcijferen. Een aantal mannen zijn verzameld op en rond een groot bed in een slaapkamer waar de band oefent. Alles bekeek ik met grote interesse: de schoenen, de flessen, de borden op de grond. Ik was in een wereld terechtgekomen waar ik nog te jong voor was, maar die eindeloos opwindend leek.

Een paar jaar later keerde Franz West zich demonstratief van de buitenwereld af. Op een foto uit 1973 ligt hij voorover op bed met zijn gezicht gedeeltelijk weggestopt in de holte van zijn arm, en met zijn rug naar het open raam gekeerd. Ligt hij er verloren bij, of droomt hij zich hier een hoogst eigen wereld? Boven zijn bed in de karig ingerichte kamer hangt een groep kleine tekeningen die hij sinds kort maakt, omdat zijn moeder zo graag wilde dat hij iets ‘nuttigs’ zou doen. In de leer der temperamenten wordt de melancholicus slapend in bed afgebeeld, hij heeft last van een teveel aan zwarte gal. Het lichaam wordt volgens deze leer niet gezien als een afgesloten eenheid, maar functioneert als een open systeem dat voortdurend in contact staat met de omgeving. Door zich van die omgeving af te wenden probeert West hier misschien weer in balans te komen.

VREES VOOR LEEGTE

De muren van het eenkamerappartement van de Engelse toneelschrijver Joe Orton en zijn vriend Kenneth Halliwell waren van vloer tot plafond volledig behangen met prachtige afbeeldingen uit boeken over Renaissancekunst. Zorgvuldig scheurden zij de zwart-witprenten uit de bibliotheekboeken, die zij daarna ijskoud weer terugbrachten naar het plaatselijke filiaal. ‘Noise for the eyes’ noemde een bevriend acteur de horror vacui wandbekleding. Dit kunstzinnige vandalisme leverde hen uiteindelijk zes maanden cel op. Joe gebruikte de ervaringen in de gevangenis om zijn tot dan toe niet bijster succesvolle carrière als dramaturg een nieuwe impuls te geven, en werd na vrijlating een gevierd schrijver van zwarte komedies die de heersende zeden op de hak namen en alle taboes doorbraken. Zijn oudere vriend werd echter depressief en vermoordde Joe in 1967 met een hamer, waarna hij zelf een overdosis slaappillen innam. Zo zie je maar dat een eigenwijze opvatting over muurdecoratie kan uitmonden in moord en doodslag. Het interieur is niet onschuldig!

TAFEL

Laten we inzoomen op de woon- en werkruimte van Hanne Darboven, de gedisciplineerde beschrijver van het verstrijken van de tijd, die dagelijks plaatsnam aan een van de volgestouwde werktafels. Haar zo strenge conceptuele seriële exercities en haar iconische uiterlijk, met kortgeschoren haar en herenkleding op maat, botsen op het eerste gezicht heftig met de uitbundige, kleurrijke woekering van spullen in haar omgeving. Het familiehuis bij Hamburg, waar ze tot haar dood in 2009 bijna onafgebroken gewoond en gewerkt heeft, speelde een belangrijke rol in haar kunstenaarschap. Het huis was tot de nok toe gevuld met gebruiksvoorwerpen uit de hele wereld, antiek, prullen, opgezette beesten en kunstwerken van haarzelf en van vrienden. In dit zelfgeschapen universum beschrijft ze elke dag uiterst gedisciplineerd hoe de tijd verloopt en staat ze in dagelijks contact met een hele groep medewerkers die haar bijstaan in het realiseren van een volstrekt eigen visie. Veel van de authentieke voorwerpen in haar huis gebruikt ze als contrapunt in de installaties met de enorme, rücksichtsloze notatiereeksen waar ze beroemd mee geworden is. De humor en schoonheid van de voorwerpen bieden mij een kans om haar hermetische schrijfwerk te kunnen verteren.

SCHOONHEID – BRIGHT BRIGHT DAY

In 1968 werkt Paul Thek langere tijd in een van de ateliers van het Stedelijk Museum op Prinseneiland in Amsterdam. Hier werkte hij met een groep vrienden, de Artist’s Co-op, aan zijn eerste ruimtevullende installaties die hij bij voorkeur toonde op tijdstippen die overeenkwamen met de cyclus van christelijke feestdagen. De zwart-witfoto van het Amsterdamse atelier is van een tijdloze schoonheid, op de foto staat een grote overvolle tafel middenin de kamer voor het grote raam. De environments die Thek hier met de Artist’s Co-op maakte zag hij als processies, zowel doelend op het werkproces waarmee ze in een samenlevende groep tot stand kwamen, als op het rituele karakter van het werk zelf. Ze waren bedoeld om de chaos van het leven hanteerbaar te maken. ‘I want to present an atmosphere, an ambience, which is so peaceful and so beautiful that you’re shattered when you leave. My feeling is that the only way you can make things better is by showing how good things can be.’ (Paul Thek in een interview met Richard Flood, ‘Real Misunderstanding’, Artforum, no. 2, 1981)

Andrej Tarkovsky koesterde een vergelijkbare hoop, misschien tegen beter weten in, dat schoonheid de pijn van het gemis kan overwinnen. Dit spreekt uit zijn foto van een door binnenvallend zonlicht oplichtende tafel die gedekt is voor een eenvoudige maaltijd. Na de ongelofelijk moeizame omstandigheden waarin Tarkovsky werkte aan de voltooiing van zijn verontrustende meesterwerk Stalker verliet hij in 1979 gedesillusioneerd de Sovjet Unie om zich als balling in Italië te vestigen. Met de poëtisch-vluchtige beelden van de polaroidcamera probeerde hij zich deze nieuwe omgeving eigen te maken.

MELANCHOLIE

Laat het maar aan Duitsers over om melancholie te ontdoen van alle verzachtende omstandigheden. Het oerbeeld van droeve verstrooidheid is te zien op Dürers gravure Melancholia (1514), een beeld dat in de herinnering komt bij het zien van The Needles of a Christmas Tree (1964/65) van Joseph Beuys op een foto van Eva Beuys. Wekenlang werd het familieleven in dit gedeelte van het woonatelier aan de Drakeplatz in Düsseldorf stilgelegd om een aanhoudende regen van droge dennennaalden die alles zouden bedekken, niet te verstoren. Deze radicale kunstingreep in het dagelijks leven is tekenend voor een kunstenaarschap waarbij de scheidslijnen tussen leven en werk vervaagd zijn.

Het lege huis dat Martin Kippenberger in 1990 huurde in Los Angeles om aan een aantal tentoonstellingen te kunnen werken, was snel met meubels gevuld. Als eerste schafte hij zich een gigantisch televisietoestel aan om met een groot gezelschap naar het wereldkampioenschap voetbal te kunnen kijken. Stoelen en tafels werden door zijn assistent, de opgetrommelde buurman, gekocht in uitdragerijen en designwinkels. Zo schiep Kippenberger een eigen wereld in zijn nieuwe woning, die daarna diende als werkplaats, tentoonstellingsruimte en partycentrum ineen. Maar hij was geen mens om nesten te bouwen, wat kon hij anders doen dan kunst maken? Het interieur van zijn eigen woning werd voor Kippenberger nooit zijn thuis.

Kai Althoff beschouwt zijn monografie Souffleuse der Isolation uit 2013 als een ideaal gecomponeerde terugblik op zijn werk. In het boek is het beter gelukt om zijn werk in context te laten zien dan ooit met een tentoonstelling mogelijk zou zijn geweest. Een van de meest desolate afbeeldingen in het boek laat een kamer zien in het huis van een verzamelaar, geheel gewijd aan een installatie van Althoff uit 2002. We zien een diorama met een geschonden model van een Franciscaner klooster, een rouwende figuur, een sofa, teer, rubber, as, brand- en smeulplekken, gebak, synthetische vloerbedekking, karton, muurverf, poster tempera, zilverfolie, landbouwplastic en diverse bekledingsstoffen. Het vaak nerveuze karakter van Althoffs kunst dreigt hier door te slaan naar een desolate uitzichtloosheid, die me hevig naar de keel grijpt. Ik kan de scherpe lucht van de verschroeiing bijna ruiken, en de benauwdheid van de hele setting geeft geen enkele hoop op verlossing. Hoe kan je leven met zo’n installatie in je huis, ik zou de deur van die kamer op slot doen, geloof ik.

TROOST

Ik zou deze overdenkingen tijdens mijn rondgang langs interieurs willen eindigen met een ontroerend citaat uit De Ringen van Saturnus: Een Engelse pelgrimage (1995) van de Duitse schrijver W.G. Sebald. Hij beschrijft een bezoek aan de woning van zijn vriend, de dichter, vertaler en liefhebber van oude appelrassen Michael Hamburger, die als jongen van negen met zijn familie nazi-Duitsland was ontvlucht, en net als Sebald het grootste gedeelte van zijn leven in exil aan de Engelse oostkust verbleef.

[…] ‘Ook in de gang naar de tuin kwam het mij voor dat ik, of iemand zoals ik, daar jaar en dag aan het werk was geweest. De wilgenmanden met het in zeer kleine twijgjes geknipte rijshout, de afgeslepen witte en lichtgrijze stenen, schelpen en verdere strandvondsten in hun zwijgende verzameling op de commode tegen de bleekblauwe muur, de enveloppen en kartonnen dozen die opgestapeld in een hoek bij de deur naar de provisiekamer op hergebruik lagen te wachten, maakten op mij de indruk van stillevens, ontstaan onder mijn eigen handen, die bij voorkeur het waardeloze bewaren. En toen ik naar binnen keek in de provisiekamer, die op mij een bijzondere aantrekkingskracht uitoefende, en zag hoe er op de grotendeels lege stellages een paar gevulde weckpotten stonden te schemeren en hoe er op de plank voor het door een taxus verduisterde raam enkele tientallen kleine roodgouden appeltjes lagen te glimmen, ja, te stralen als de appels in de bijbelse gelijkenis, toen werd ik overvallen door het, ik geef het toe, volkomen onzinnige idee dat deze dingen, het rijshout, de kartonnen dozen, de ingemaakte vruchten, de schelpen met hun inwendige geruis, mij hadden overleefd en dat ik door Michael werd rondgeleid in een huis waar ik lang geleden vertoefd moest hebben.’ […]

Arnold Mosselman

Recente artikelen