Istanbul Biennial 2001
Egofugal
Instituten als biënnales krijgen het deze dagen hard te verduren. Ze worden in de pers afgeschilderd als mondaine feesten waar gekke curatoren een reeks van internationale showbeesten presenteren en de nieuw ontstane kunstjetset neerstrijkt, zijn ei legt en dan liefst zo snel mogelijk weer in een ander vliegtuig stapt op weg naar een nieuwe, liefst exotische locatie. Toch is het geografisch en temporeel herindelen van het kunstlandschap aan de hand van biënnales en rondreizende tentoonstellingen op zich een goede zaak. Dynamiek heeft immers ook op een breder maatschappelijk vlak het heft in handen genomen en alles wat statisch is, zoals bijvoorbeeld musea, krijgt meer en meer een andere (maar daarom niet noodzakelijk minder interessante) rol toebedeeld. Biënnales en rondreizende tentoonstellingen maken de kunstscene levendig, zoveel is, zeker en dat er op verschillende niveaus misbruik van het systeem wordt gemaakt, is voor de handliggend. Er bestaan immers ook goede en minder goede musea en museumdirecteuren…
Een van de meest gezaghebbende kranten in Nederland bracht een paginagrote recensie van de zevende biënnale van Istanbul. De kunstcritica van dienst heeft er haar ogen de kost gegeven en, zo mag blijken, zich hoofdzakelijk geërgerd aan het mondaine ons-kent-ons gebeuren waaraan de internationale kunstjetset zich zou overgeven. Toch weet elk kunstliefhebber dat wie een kunstevenement ten gronde wil beschouwen dat beter niet op openingen doet. Op dat moment moet er immers aan andere dingen dan aan kunst worden gedacht. Openingen zijn een feest en op feesten mag er uit de band worden gesprongen, zo lijkt mij.
De zevende editie van de Istanbul Biennial werd met veel zorg vormgegeven door de Japanse curator Yuko Hasegawa die in eigen land een reputatie te verdedigen heeft. Hasegawa organiseerde de biënnale in het cultuurhistorische hart van de stad, aan de oevers van de Bosporus, waar de Middellandse Zee zich verbindt met de Zwarte Zee en Oost en West elkaar ontmoeten. Nu mogen Oost en West in Istanbul dan wel fysiek gescheiden zijn door de zee-engte van de Bosporus, de wederzijdse invloeden zijn zo groot dat de scheiding tussen de twee werelddelen binnen de eenheid van de stad tegenwoordig alleen nog een symbolische betekenis draagt. Curator Hasegawa heeft dit ook zo begrepen, althans in intentie want uiteindelijk vindt haar biënnale, waaraan 63 kunstenaars van over de hele wereld deelnemen, hoofdzakelijk plaats binnen de wallen van het westerse stadsdeel. Slechts vier kunstenaars stellen tentoon in het Ottomaanse Paleis Beylerbeyi, aan de oostzijde. James Turrell koos strategisch Leander’s Tower uit, een uitkijkpost middenin de Bosporus.
Hasegawa wil zich met Egofugal, Fugue From Ego For The Next Emergence, zo luidt de titel van deze biënnale, afzetten tegen het individualisme en egocentrisme van de vorige eeuw. Wat eenvoudig en ongenuanceerd reduceert Hasegawa de twintigste eeuw tot een tijdperk waarin ‘ego’, ‘geld’ en ‘materialisme’ centraal stonden. Met haar biënnale wil Hasegawa het tijdperk van ‘collectief bewustzijn’, ‘collectieve intelligentie’ en ‘co-existentie’ inluiden. De kunstenaars die ze daarvoor selecteerde zijn dan ook mensen die zich in hun oeuvre met deze problematiek bezighouden. Uiteindelijk resulteert dit in een vrij esoterisch geheel waar ook aan de esthetiek een primaire rol wordt toegekend. Er zijn dan ook prachtige werken te zien op de biënnale maar echt beklijven doet de tentoonstelling niet. Naast een hele reeks ‘populaire’ internationale kunstenaars als Chris Burden, Gabriel Orozco, Carsten Nicolai, Pierre Huyghe, Rodney Graham en Stan Douglas wordt ook de meer plaatselijke kunstscene betrokken bij het evenement én wordt ook aan een hele reeks kunstenaars uit het Aziatisch werelddeel een doorgang naar het Westen geboden.
Toch wordt de link met de realiteit van deze wereld op de biënnale niet echt gelegd. Zo zijn er – in tegenstelling tot wat de titel doet vermoeden – haast geen werken te zien van kunstenaars wier werk wezenlijk verankerd is in de sociale problematiek en de maatschappelijke context van vandaag en van de stad. Op die manier lijkt het alsof de kunstenaars, meer dan ooit tevoren, werken in een ivoren toren, zich bezighoudend met idealistische en esthetische vraagstukken en zich terugtrekkend uit de gruwel van de wereld. Dat is natuurlijk een vertekend beeld van de kunstscene, want heel wat kunstenaars van vandaag zijn juist wel zeer betrokken bij het maatschappelijk gebeuren. Hollen de kunstenaars op deze biënnale dan achter de feiten aan? Lopen ze voorop in het richting geven aan de maatschappij, of houden ze zich gewoonweg met andere vraagstukken bezig en moeten we daarin hun waarde vinden?
Het werk van Elmgreen en Dragset, een Scandinavisch kunstenaarsduo, geeft misschien uitsluitsel: de kunstenaars plaatsten aan de ingang van de tentoonstelling, in de tuinen van het Tokapi Paleis, een ‘zinkende kunsthal’. De kunsthal oogt als een Titanic waarvan de boeg voor een deel verzonken is in de aarde. Nog net kun je op de flanken van het bouwsel de woorden ‘Contemporary Art’ lezen. Elmgreen en Dragset stellen zich kritisch op tegenover kunst en het tentoonstellingscircus. En dit, terwijl ze bij uitstek kunstenaars zijn die geen biënnale missen en overal ter wereld gretig deelnemen aan het kunstspel. In de context van de politieke actualiteit wordt hun werk wel erg actueel. De zinkende kunsthal kun je immers lezen als het vergaan van de hele egocentrisch gerichte kunstwereld maar dan niet om de redenen die Hasegawa vooruitschuift (omdat ego plaats moet maken voor het collectieve) maar omdat door de toenemende invloed van de kapitalistische en egocentrische samenleving het verder bestaan van de wereld tout court wordt bedreigd.
Het thema Egofugal wordt door Rirkrit Tiravanija op een heel andere manier uitgewerkt. Hij plaatste op een centraal gelegen plein in Istanbul, net voor het legendarische art nouveau hotel Pera Palace – nota bene ooit gebouwd ter vermaak van de passagiers van de Oriënt Express – een geheel van vier projectieschermen waarop ’s avonds verschillende speelfilms worden getoond. Eén Amerikaanse productie was tijdens de openingsdagen te zien en drie Turkse films. Natuurlijk genoten niet alleen kunstliefhebbers van dit werk, ook een deel van de plaatselijke bevolking liet zich de attractie welgevallen, waardoor het plein zich ’s avonds ontpopte tot een echte ontmoetingsplaats tussen Oost en West, met cultuur als bindmiddel.
Het is een cliché dat een goede tentoonstelling meer vragen oproept dan ze beantwoordt. Wat dat betreft is Egofugal een schot in de roos. Op het kruispunt tussen Oost en West, op een plek bij uitstek die relativering vraagt van de eigen culturele en maatschappelijke paradigma’s is het houden van een evenement als de biënnale een bijzonder problematisch en tegelijkertijd rijk gegeven. Hasegawa heeft er een eigen invulling aan gegeven, een invulling die door de actualiteit een wel erg bijzondere bijsmaak heeft gekregen.
Egofugal, Fugue From Ego For The Next Emergence, The 7th International Istanbul Biennial loopt tot 17 november.
Els Roelandt