James Lee Byars & Cerith Wyn Evans
James Lee Byars & Cerith Wyn Evans
Taalmonumenten
Een perfect ronde bal van steen laat zich in een elegante, rechthoekige vitrine van hout bewonderen. Twee exact gelijke delen maken de bal rond en doorbreken de perfectie. Het is geen bal uit één stuk, geen massief gesloten eenheid. De spleet tussen de twee op elkaar geplaatste delen suggereert een ingang – de bal in. Het is als een gesloten boek dat naar je lonkt om geopend te worden. Wat speelt er zich af in deze holle wereld van steen? Het tekstloze boek zwijgt. Er wordt geen betekenis opgedrongen. Dit maakt dat je blijft kijken naar The Hollow Sphere Book (1978), een van de werken van James Lee Byars (1932, Detroit – 1997, Cairo), die deel uit maken van een indrukwekkende overzichtstentoonstelling in de Schirn Kunsthalle te Frankfurt. Met zijn taalmonument, zijn tekstloze stenen bal, spoort Byars je aan na te denken over de maatschappelijk gangbare definitie van het boek. Hij voert je terug naar de tijd dat je met behulp van aap, noot en mies- afbeeldingen woorden aan beelden leerde verbinden. Deze ronde bal past niet in het plaatje. Dit is geen boek. Byars’ werk maakt het proces van betekenisproductie inzichtelijk; de afspraken die we maken om elkaar te begrijpen. Het onderzoekt de mogelijkheden van taal om te communiceren en te representeren. The Hollow Sphere Book toont aan dat het Bryars gaat om de productie van betekenis, niet om de betekenis zelf. Elke beschouwer wordt immers met een tekstloze witte bal geconfronteerd en kan naar believen interpreteren.
Het is een verrassend werk voor wie Byars kent van zijn immateriële acties, zoals bijvoorbeeld het World Question Center (1969) waarbij hij de honderd meest briljante denkers uit 1969 bijeenbracht door hen allemaal een vraag te laten stellen, die hen op dat moment bezighield. (Recentelijk tijdens de tentoonstelling Now What? door Jens Hoffmann in een contemporain jasje gegoten.) Of voor wie hem kent van zijn performances, waarbij de nadruk eveneens ligt op het tijdelijke karakter van een ervaring. Meerdere malen ensceneerde hij zijn eigen dood (The Death of James Lee Byars): in 1984 in Philadelphia en tien jaar later in Brussel ging hij met een gouden pak in een gouden omgeving liggen, waarin hij naadloos opging. Byars’ verdwijnen maakte letterlijk plaats voor het zijn van de beschouwer. Niet de intentie van de kunstenaar, maar de interpretatie van de beschouwer is van belang. Een duidelijk voorbeeld hiervan is Byars’ performance voor de Biënnale van Venetië in 1993, waar hij ronde, gouden papiertjes uitdeelde met de teksten: ‘Byars is dead’ en ‘Your presence is the best work’.
Niet deze immateriële acties en performances, maar Byars’ materiële werken vormen de kern van de overzichtstentoonstelling in de Schirn Kunsthalle. Op het eerste gezicht lijken zijn materiële werken weinig met zijn immateriële oeuvre van doen te hebben. Niets is echter minder waar: beide kunstvormen kenmerken zich door een onderzoek naar de variabele dimensie van taal, waarin een hoofdrol is weggelegd voor de beschouwer, die zelf ook geen gefixeerde entiteit is. Neem The Golden Hole for Speech (The Perfect Whisper) (1974/1981), een grote, ruimtelijke installatie, bestaande uit een cirkelvormige, transparante glasplaat die rechtop gehouden wordt door een zwarte houtconstructie. Pas als je dichterbij komt is een kleine opening te zien: het grote glas is in het midden doorboord en dit gat is van een gouden randje voorzien. Het is ‘the golden hole for speech’, zoals de titel van het werk aangeeft, die uitnodigt tot de ‘perfect whisper’. Wat er op fluistertoon gezegd wordt, blijft de vraag. De ‘perfect whisper’ is een stilte die aanmoedigt tot een eigen invulling. Elke keer zal dat wat op fluistertoon gezegd wordt anders zijn, maar het is altijd perfect. Immers, voor Byars ligt perfectie in een zoektocht die afhankelijk is van waarnemer en tijd. Het hier en nu van de toeschouwer wordt benadrukt, het tijdelijke van de tegenwoordigheid wordt verbonden met het eeuwige van het perfecte. Byars tovert daarmee de stilte van het object op een poëtische manier om in de beweeglijkheid van taal.
De beweeglijkheid van taal is letterlijk en figuurlijk terug te vinden in vijf kroonluchters die in de nabijgelegen Kunstverein Frankfurt schitteren op de overzichtstentoonstelling van Cerith Wyn Evans (1958, Wales). Het licht van vijf kroonluchters uit verschillende stijlperioden flikkert onregelmatig aan en uit. Evans heeft uiteenlopende teksten van Theodor Adorno, Terry Wilson/Brion Gysin, Eve Kosofsky Segdwick, John Cage en Madame de Lafayette in morsecode omgezet en laat de kroonluchters deze teksten in lichtsignalen de tentoonstellingsruimte in sturen. Het historische onderscheid tussen de teksten valt weg nu ze allemaal in één vormentaal van licht verschijnen. De taal verschijnt hier als beeld, als taal in potentie. Het feit dat de vertaling van de morsecode op kleine monitoren in de ruimte te volgen is, doet daar niets aan af. De vertaalde morsecode verschijnt te langzaam in beeld om met het lichtbeeld van taal te concurreren. Letter voor letter ontstaan de teksten, wat het lezen tot een avontuur maakt en het proces van het schrijven en betekenisvorming voelbaar maakt.
Ook hier worden de mogelijkheden van taal om te communiceren en te representeren onderzocht. Door een onbegrijpelijke, gedateerde taal (hier morsecode, in een ander werk Latijn) te presenteren, toont Evans de houdbaarheidsdatum van taal. Zijn taalmonument zet aan tot reflecties over de huidige afspraken die we maken om elkaar te begrijpen, met de nadruk op afspraken. Niet objectieve waarheden liggen ten grondslag aan kennis, maar een apparaat van overeenkomsten waarmee we grip op de wereld denken te hebben. Woorden die we verbinden aan beelden, aan dat wat we waarnemen. Het geloof in de objectieve waarneming ontstaan tijdens de Verlichting, trekt Evans in zijn werk in twijfel. Alleen de titel van de kroonluchterinstallatie maakt dit al duidelijk: Look at that picture…How does it appear to you now? Does it seem to be persisting? Hij plaatst de waarnemer in het middelpunt.
Dit wordt eveneens zichtbaar in het oudste werk op de tentoonstelling, Inverse Reverse Perverse uit 1996, een grote, holle spiegel waarin je spiegelbeeld afhankelijk is van je opstelling en je bij een bepaalde stand ondersteboven keert. Lachspiegels zijn bekende kermisgrappen en toch blijft deze spiegel intrigeren, te meer omdat de afmetingen afgestemd zijn op die van de ideale mens volgens Vitrivius en Le Corbusier. Evans’ spiegelwerk kan het gezien worden als een visualisering van de uitspraak over de pluriformiteit van de waarneming: ‘het is maar hoe je het bekijkt’. De relativiteit van kennis wordt benadrukt: kennis is van een tijdelijke en persoonlijke aard, afhankelijk van de waarnemer en diens cultuurhistorische context. Het meest recente werk op de tentoonstelling getiteld The sky is as thin as paper here…II (2004), bestaat uit een diaprojectie van een man met een vrouw op zijn schoot, en een soundtrack. Het erotisch getinte beeld blijft hetzelfde maar de soundtrack verandert steeds. Elk geluidsfragment geeft het beeld een andere lading, ook al herken je de geciteerde muziek of tekst niet. Net als bij de kroonluchters ‘spreken hier vele stemmen’. Het probleem is echter dat ze hier niet als een geheel gaan werken, omdat ze niet samen lijken te komen met het beeld. Daardoor wordt het een enigzins oppervlakkige, pretentieuze aaneenrijging van geciteerde geluidsfragmenten, as thin as paper, om de titel aan te halen.
Over het geheel genomen is de overzichtstentoonstelling van Cerith Wyn Evans wat teleurstellend. De tentoonstelling weegt niet op tegen die van Byars aan de overkant, maar nu schept de aankondiging van een overzichtstentoonstelling in het geval van Evans misschien ook wel de verkeerde verwachtingen. Er zijn slechts elf werken uit een periode van de laatste acht jaar te zien en dit zijn niet per se zijn sterkste werken, zo ontbreekt bij voorbeeld zijn indrukwekkende installatie voor de Tate Britain die op de laatste Documenta te zien was. Evans’ werk komt het beste uit de verf wanneer je met één werk geconfronteerd wordt, de intrigerende kroonluchterinstallatie had hier waarschijnlijk al voldaan. In die zin is het oneerlijk deze tentoonstellingen te vergelijken; terwijl die van Evans slechts een paar werken uit een korte periode biedt, is die van Byars met recht een overzichtstentoonstelling. Ze brengt werk uit een periode van 38 jaar, het eerste daterend uit 1959 en het laatste uit 1997. Het geeft een goed inzicht in het oeuvre van Byars, en maakt het mogelijk het materiële werk – nauwelijks getoond sinds zijn dood – in de context van zijn bekendere immateriële werk te plaatsen. Daarnaast toont het de relevantie van Byars’ werk voor de huidige generatie, waartoe Evans behoort.
Desalniettemin een gelukkige samenloop van omstandigheden om deze twee stichters van taalmonumenten op eenzelfde tijdstip te kunnen zien.
Life, love and death: The work of James Lee Byars, Schirn Kunsthalle Frankfurt
13 mei tot en met 18 juli 2004
Cerith Wyn Evans, Frankfurter Kunstverein
31 maart tot en met 23 mei 2004
Roos Gortzak