John Bock
John Bock
Schwarzsauer Knilch lecture
Idiote eilandjes van activiteit
Temidden van alle droge, brave en humorloze uitingen van ‘nieuwe media realisme’ op Documenta11, leek John Bock met een ander toon te spreken, gedreven door andere verlangens. Bocks andersoortigheid betekende niet zozeer een stellige oppositie tegen het heersende discours, hij ging gewoon verder met het maken van die idiote eilandjes van activiteit die een serie radicaal vreemdsoortige vormen opleveren.
John Bock is de belichaamde definitie van het ondefinieerbare: zijn lezingen zijn een ‘soort-van’ lezingen; zijn sculpturen en kostuums zijn ongearticuleerde verzamelingen zonder begrensbare hoeken of einden. De methodes die hij gebruikt, naaien, breien, stikken, borduren, praten en performen, bevatten allemaal de belofte van continuïteit. Er is altijd de verwachting dat de manifestatie vastgebreid kan worden aan een toekomstige lezing of performance. In het Boijmans van Beuningen bevindt zich midden in de ruimte waar John Bocks werk staat, een hydraulische lift. Een suppoost nodigt me uit op het platform van de machine te klimmen. Hij drukt op een knop die ons naar boven tilt door een rechthoekig gat in het plafond (dit is een archetypische Bockruimte, de tussenruimte die de ingewanden van het gebouw laat zien, de onzichtbare verwarmingspijpen en het airconditioningsysteem). Vlak voor ons ligt een zak waarin een man lijkt te zitten (in feite is het een robot-Bock). Hij praat in een manische mix van Duits en Engels en op een soort wanhopige en gretige fluistertoon. De zak heeft een klein vierkant ooggaatje, dat nog het meest lijkt op het flapje in de zak die David Lynchs Elephant Man droeg. Ik heb het gevoel dat ik in de verhaallijn van een of andere ellendige, Victoriaanse circus-freak-show terecht ben gekomen. Maar deze freak is zo bizar, de fysieke belichaming van een extreme mentale of intellectuele afwijking, dat het wel verborgen moet zijn. De dode man, in zijn lijkzak, lijkt te praten vanuit zijn graf, hij spreekt over de fundamenten van het zijn, het Zijn in de viscerale zin, in de zin van bloed en ingewanden, van het verwerken van voedsel tot stront, van het geconsumeerd worden door de maden die zich aan hem tegoed doen:
Maag stinkt bij darm
Darm gevuld met oude modder
Doorkronkeld door lintworm
Voedingsritueel à la bonne cuisine
Aardemaden klonteren samen in de melkbuik
Zuipend zure zwaartekrachten
Een klein stukje onder het ooggat zit een groter gat (ongeveer ter hoogte van waar zijn buik zou zitten). De dode man vraagt, in het Engels en vervolgens in het Duits: ‘put your hand into the hole of theory – tue dein Hand rein, herein im Dasein’ En terwijl ik mijn hand in het gat steek, het gat van het Zijn (Dasein), het gat van het hier zijn (da sein), voel ik de randen van een koude, slijmerige gang, waarvan ik me voorstel dat het de koude ingewanden zijn van de dode man. Deze actie lijkt de dode man te plezieren, hij geeft een wellustige lach en een wanhopige zucht van plezier. Ik denk dat hij tevreden is omdat hij veronderstelt dat ik nu een soort begrip heb voor zijn wezen, en voor het mijne. Als ik mijn hand terugtrek, zit ‘ie onder de gezichtscrème. De suppoost reikt me vriendelijk een zakdoekje aan en drukt op de knop die ons weer naar beneden brengt. De show is voorbij.
Eenmaal beneden voelde ik me alsof ik een teleurstellend ritje had gemaakt in een pretpark. De procedure van het theater waarin ik onwillig een acteur was geworden, stond me niet toe om te improviseren. Mijn rol bestond uit het doen van een enkele handeling op een bepaald moment. Het schoot door me heen dat ik in een vreselijke situatie werd getrokken die ook wel ‘interactiviteit’ wordt genoemd. Eigenlijk was het alleen maar mogelijk om ‘reactief’ te zijn ten opzichte van de dode man. Mijn reacties waren net zo mechanisch en onvermijdelijk als de actie van de man die de hydraulische machine bediende en net zo van tevoren vastgelegd als de stem van de dode man. We werden allemaal betrokken in een script, een performanceprocedure, en mijn relatie ermee was min of meer hetzelfde als mijn relatie tot een sigarettenautomaat (hoewel er niet van mij wordt verwacht dat ik voor zo’n automaat hoef te performen).
Misschien is de aanwezigheid van Bock zelf noodzakelijk voor zijn werk. Zijn overtuigingskracht en de manier waarop zijn publiek (dat beleefd doet alsof het begrijpt waar Bock het over heeft) oprecht met hem interacteert, zijn de noodzakelijke bemiddelaars in het genereren van zijn persoonlijke kosmos. En hoewel de monoloog van de dode man vol zat met levendige beelden, en hoewel ik het (ongeveer) begreep, toch voelde ik niet echt sympathie voor die taperecorder in de zak … en ik hield er niet eens een pakje sigaretten aan over.
Steve Rushton