Julio Le Parc
Lichtkunst zit in de lift, zo blijkt uit tentoonstellingen in kunstcentra van naam en talloze grootschalige buitenfestivals. De grote solo van een van de ‘vaders’ van de lichtkunst, de Argentijn Julio Le Parc in Palais de Tokyo, is er een voorbeeld van.
Misschien is het begonnen met Olafur Eliasson. Toen hij tien jaar geleden de immense Turbine Hall in Tate Modern in een zachtgele gloed van een artificiële zon doopte, zette dat in één klap de lichtkunst op de kaart. Meer dan twee miljoen bezoekers kwamen er op af, om zich onder te dompelen in het serene licht en de oneindige weerkaatsing ervan in spiegels aan het plafond. Sindsdien zitten de lichtinstallaties in de lift, zowel buiten (bij de alsmaar uitdijende hoeveelheid lichtkunstfestivals in de openbare ruimte) als binnen de museummuren. Je ziet het ook nu weer in de Londense Hayward Gallery, waar tot eind april de thematische tentoonstelling Light Show te zien is, met allerlei lichtkunst van 1960 tot heden. Mensen staan er uren voor in de rij. Bij het Grand Palais in Parijs, waar op 10 april de megatentoonstelling Dynamo: A Century of Light and Motion in Art, 1913-2013 opent, verwachten ze vast eenzelfde effect.
Palais de Tokyo haakt al op de grote manifestatie bij de buren in, met een breed overzicht van de in Nederland bijna vergeten Julio Le Parc (1928). De van oorsprong Argentijnse kunstenaar experimenteerde al in de jaren vijftig met licht en reflecties. Niet veel later begon hij ruimtevullende lichtinstallaties te maken, vaak met interactieve elementen – precies het soort kunst dat nu zo ruimhartig wordt omarmd door het grote publiek. Voor Le Parc ging het om meer dan de ervaringskunst die er tegenwoordig van gemaakt wordt. Een belangrijke drijfveer vormde de emancipatie van licht als artistiek medium. Bovenal zag hij in licht de potentie om de afstand tussen kunst en beschouwer te verkleinen. Het was zijn doel, schreef hij in de catalogus van de tentoonstelling Kunst Licht Kunst (1966) in het Van Abbemuseum, om ‘onverwachte omgevingen te creëren en daarmee […] het kunstwerk en het spektakel te vervangen door veranderende situaties die vragen om actieve deelname van de toeschouwer.’1
Je zou kunnen zeggen dat Le Parc met de tentoonstelling in Palais de Tokyo wordt herontdekt als ‘Frans’ kunstenaar, waar hij sinds 1958 woont. In 1960 was hij de drijvende kracht achter de oprichting van de Groupe de Recherche d’Art Visuel (G.R.A.V.), een los-vast verbond van kunstenaars gelieerd aan de kinetische kunst en Op-art, dat tot 1968 zou bestaan. Hun uitgangspunten (gedegen onderzoek, een collectieve werkhouding, het streven naar objectiviteit en totale anonimiteit bij groepstentoonstellingen) leidde tot verschillende Labyrinths, een soort tentoonstellingsparcoursen waarin de bezoekers door bochtige gangen en hellende vloeren en muren in het halfduister langs allerlei bewegende werken geleid werden. Als individueel kunstenaar deed Le Parc mee aan Bewogen Beweging (1961) in het Stedelijk Museum en won hij in 1966 de grote prijs voor de schilderkunst op de Biënnale van Venetië. In dezelfde tijd kocht Museum Boijmans Van Beuningen werk van hem aan.
Daarna is Le Parc wat uit het zicht geraakt van het internationale kunstveld. Pas in 2005 werd er in Zürich een eerste grote tentoonstelling aan zijn lichtinstallaties gewijd. In 2010 volgde het MOCA in Los Angeles (een belangrijke basis van de Californische Light and Space-beweging uit de jaren zestig en zeventig), met een hernieuwde uitvoering van het environment Lumière en mouvement – installation (1962), een ronde ruimte waarin met lichtprojecties op plexiglas plaatjes een lumineus, voortdurend bewegende ‘muurschildering’ wordt gecreëerd. Het werk heeft ook in Parijs een prominente plaats. Maar anders dan in de eerdere tentoonstellingen wordt Le Parc hier gepresenteerd als een veelzijdig kunstenaar. In het museale overzicht zijn niet alleen lichtwerken, maar ook schilderijen, objecten, muurreliëfs en een aantal spellen opgenomen. Die spellen zijn gemaakt rond 1968 en hebben een duidelijke politieke ondertoon. In Faites tomber les mythes (1969) zijn alle figuren voorzien van mikpunt; het is aan de bezoeker om er één of meer neer te halen met de beschikbare ballen. Achter zijn schilderkunst schuilt een programmatische benadering. In de fraaie series Surface en Surface-Couleur, begonnen in respectievelijk 1958 en 1959, gebruikt de kunstenaar hoofdzakelijk geometrische vormen en strakke kleurvlakken volgens een van tevoren vastgestelde methodiek.
Bij al deze experimenten begrijp je het werk van Le Parc toch het best in zijn ruimtevullende lichtinstallaties, waar het publiek zich helemaal onderdompelt en opgaat in de kunst. Ze veroorzaken een ervaring die het MOCA (naar Hélio Oiticia, die de term in 1967 bedacht) ‘suprasensorial’ noemde: een ervaring die boven een puur esthetische uitstijgt, inspelend op alle zintuigen.2 Het zijn deze immersieve werken die Julio Le Parc naar voren brengen als de Eliasson van de jaren zestig, die het gebruik van nieuwe artistieke middelen en het streven naar publieksparticipatie wist te verbinden met een oogverblindende esthetiek.
Julio Le Parc Palais de Tokyo, Parijs
t/m 13 mei
Dynamo: A Century of Light and Motion in Art, 1913-2013 (groepstentoonstelling)
Grand Palais, Parijs
10 april t/m 22 juli
1. Julio Le Parc, geciteerd in: Douglas Davis, A History/Prophecy of the Collaboration Between Science, Technology and Art, Praeger Publishers, New York 1973, p. 132.
2. De tentoonstelling was getiteld Suprasensorial: Experiments in Light, Color and Space. Zie ook: Alma Ruiz, ‘Enough Mystifications: Art as a Human Activity’, in: Suprasensorial: Experiments in Light, Color and Space, MOCA, Los Angeles 2010, p. 22-23.
Saskia van der Kroef