Justine Frank (1900-1943): A Retrospective
ANTWERPEN
Extra City
9 januari t/m 8 maart 2009
Niets in deze tentoonstelling is wat het lijkt. De retrospectieve van de vrouwelijke Joods-Belgische kunstenaar Justine Frank in Extra City roept een hele reeks vragen op. Vragen rond gender-politiek, rond pornografie, en niet in de laatste plaats rond auteurschap. In de aankondiging op de website van Extra City wordt Justine Frank in verband gebracht met alle grote kunststromingen uit de eerste helft van de twintigste eeuw, in het bijzonder met het surrealisme. Ze wordt tevens gelieerd aan Marquis de Sade en Georges Bataille.
De provocerende en soms ronduit schunnige beeldtaal van Justine Frank stootte indertijd vaak op verzet, wordt beweerd. Haar werken zijn inderdaad vrij obsceen en bevatten talloze knipogen naar de kunstgeschiedenis, van een parafrase van Goya en Japanse pornografische prenten tot de lustig rondvliegende penissen uit de West-Europese pornografische grafiek. De tentoonstelling omvat ook een cinematografisch portret van de kunstenaar, geregisseerd door kunstenaar en schrijver Roee Rosen, en een Engelstalige uitgave van Justine Franks lang vergeten schandaalroman Sweet Sweat uit 1931. In Extracity wordt Frank gepresenteerd als een kunstenaar die de kunst van haar tijd door een vrouwelijk filter trok om er haar eigen visie op te geven.
In werkelijkheid blijkt Justine Frank een verzinsel van genoemde Roee Rosen, een Israëlische kunstenaar die wel vaker biografieën verzint. Alle aan Frank toegeschreven werken zijn van zijn hand. Deze informatie werd evenwel pas in tweede instantie, via een mailing, vrijgegeven aan het publiek. Door zijn naam toch nog aan de tentoonstelling te verbinden, slaat Rosen net niet het pad van de totale mystificatie in, maar het is niet ondenkbaar dat menig bezoeker zich in de luren heeft laten leggen en naar huis is gegaan met de indruk dat hij net het werk van een vergeten surrealistische kunstenaar heeft leren kennen.
Als je, zoals ik, vooraf weet hebt van de valse identiteit, wordt de tentoonstelling een slag in de lucht: Rosens creaties zijn niet sterk genoeg om de complexe mystificatie, en de vragen die dit oproept, te dragen. Rosen drijft de citaten soms zo ver door dat hij ons bijna met onze neus op de vervalsing drukt. Zo is een filmposter voor Frankômas duidelijk een knipoog teveel. Rosen presenteert ook een ‘bevlekt’ portfolio waar Frank zogenaamd koffie (of iets anders) overheen heeft gemorst. Het is alles weinig overtuigend, zelfs als commentaar op de kwestie van auteurschap en authenticiteit.
Het probleem zit dieper. We hebben hier te maken met een mannelijke (namelijk Rosens) blik op hoe vrouwelijke seksualiteit en verbeelding eruit zouden kunnen zien. De hele tentoonstelling is bijgevolg paradoxaal: hoewel ze pretendeert te gaan over het herontdekken van een vergeten oeuvre, is ze in haar dubbele bodem een reflectie op identiteitsverlies. De ironie is dat deze tentoonstelling, met zijn tientallen tekeningen, schilderijen en ander grafisch werk in feite een conceptuele installatie is. En hier wringt het. Rosen is namelijk geen slecht tekenaar en schilder. De vele werken, bijna allemaal op papier, zien er aantrekkelijk uit. Ze zijn soms grappig en bevatten tientallen verwijzingen naar andere oeuvres. Maar als je deze werken in een conceptuele context plaatst, verliezen ze hun betekenis.
Als toeschouwer weet je inmiddels dat het niet om het werk zelf gaat, maar om het achterliggende concept. En juist dat is niet erg uitwerkt. Het resultaat is een ruimte vol ontheemde en verweesde kunstwerken. En dat is jammer, want de tekeningen en schilderijen hebben onmiskenbaar charme. Door ze te presenteren op in snoepkleurtjes geschilderde wanden geven Rosen en curator Hila Peleg bovendien nog een extra ironische knipoog: we moeten dit allemaal niet zo ernstig nemen. Daarmee is de tragiek van Justine Frank als tentoonstelling dat ze precies datgene saboteert waarin haar kracht had moeten liggen: het beeldend werk van Rosen. Nu hangt alles gewoon ironisch in het ijle, zodat men al snel zijn schouders ophaalt en denkt: Waarom zou ik naar kunstwerken kijken die er eigenlijk niet toe doen?
Rosen is niet de enige joodse kunstenaar die op deze manier met identiteit werkt. Recent publiceerde Keren Cytter bijvoorbeeld een roman waarin ze een anekdote over de geboorte van Lars von Trier aangrijpt om een surrealistische mystificatie op te bouwen rond de vader van de cineast. Ook daar overvalt de lezer na twee hoofdstukken de vraag wat nu eigenlijk het punt is van dergelijke oefeningen. Justine Frank wist die vraag voor mij niet te beantwoorden. Het enige wat gebeurt, is dat de getoonde werken ieder statuut wordt ontnomen waardoor ze de toeschouwer onbewogen laten. En hoe mooi het ook getekend en geschilderd mag zijn, kunst die onbewogen laat, overtuigt niet.
Christophe Van Eecke is filosoof, Brugge
Christophe Van Eecke