Ken je Anton Wilhelm Amo?
Naar aanleiding van een vraag over Anton Wilhelm Amo, een nagenoeg vergeten zwarte filosoof uit de achttiende eeuw, is Kunstverein Braunschweig in samenwerking met andere partijen uit de stad institutioneel racisme en de eigen koloniale geschiedenis gaan onderzoeken.
‘Ken je Anton Wilhelm Amo?’ Met die vraag, en vooral het uitblijven van een afdoende antwoord, begon in 2018 een traject dat in maart van dit jaar uitmondde in het tentoonstellingsproject The Faculty of Sensing: Thinking With, Through, and by Anton Wilhelm Amo. De vraag kwam van curator, schrijver en biotechnoloog Bonaventure Soh Bejeng Ndikung, oprichter en artistiek leider van de non-profit instelling SAVVY Contemporary in Berlijn. Vanuit zijn jarenlange fascinatie voor het werk en leven van Anton Wilhelm Amo (ca. 1703-na 1753) stelde Soh Bejeng Ndikung deze vraag aan Jule Hillgärtner. Zij is directeur van Kunstverein Braunschweig, een instituut voor actuele kunst in Niedersachsen, waar The Faculty of Sensing te zien is.
The Faculty of Sensing, het eerste deel van de titel van de tentoonstelling in Braunschweig, verwijst naar het proefschrift De humanae mentis apatheia (‘De ‘gelatenheid’ van de menselijke geest’) waarmee Amo in 1734 zijn doctoraat in de filosofie verkreeg aan de universiteit van Wittenberg. Vijf jaar eerder behaalde hij zijn eerste doctoraat, in de rechtsgeleerdheid, met het proefschrift De iure Maurorum in Europa, wat vertaald kan worden als ‘De rechten van zwarten in Europa’. In deze tekst plaatst hij vraagtekens bij de rechtsgrondslag voor de slavernij van Afrikanen in Europa. In zijn tweede proefschrift, geschreven in een periode waarin het verlichtingsdenken opgeld doet in Europa, maakt hij een onderscheid tussen de geest, die geen gevoelens zou hebben, en het lichaam, dat kan waarnemen. Deze (on)mogelijkheid om te voelen, en, in het verlengde daarvan zich te kunnen verplaatsen in een ander, is vervat in de tentoonstellingstitel.
The Faculty of Sensing kan het beste omschreven worden als een tentoonstellingsproject met meerdere lagen. De Kunstverein nodigde, samen met Soh Bejeng Ndikung, verschillende kunstenaars uit, onder wie Bernard Akoi-Jackson, Akinbode Akinbiyi, Patricia Kaersenhout, Kitso Lynn Lelliott, andcompany&Co en Claudia Martínez Garay, om met bestaand en nieuw werk het werk en de positie van Amo te verkennen en erop te reflecteren. In het gebouw van de Kunstverein wordt op verschillende aspecten van de filosofie van Amo ingegaan, bijvoorbeeld op de door hem beschreven lichaam-zielproblematiek. De verschillende werken tonen hoe kunstenaars op activistische, poëtische en/of persoonlijke wijze omgaan met de constatering dat de westerse cultuur in de afgelopen eeuwen het niet van belang vond antwoord te geven op de vraag ‘wie is Anton Wilhelm Amo?’. Het zijn reflecties op een cultuur die slecht om kon gaan met zowel de overeenkomsten als verschillen tussen zichzelf en de eerste Afrikaanse filosoof op Duitse bodem.
Anton Wilhelm Amo werd als kind uit het huidige Ghana verscheept en aan hertog Anton Ulrich van Braunschweig-Wolfenbüttel (1633-1714) ‘geschonken’. Hij kreeg een goede scholing en werd door de hertog en zijn zoon ondersteund in zijn universitaire carrière. Amo was de eerste Afrikaanse filosoof in Duitsland en een van de eersten die reflecteerde op de rechten van zwarte mensen in een dominant witte cultuur. Wanneer hij in 1738 de tekst Tractatus de arte sobrie et accurate philosophandi (‘Over de kunst nuchter en precies te filosoferen’) verdedigt aan de universiteit van Halle, schrijft de rector van de universiteit van Wittenberg, Johannes Gottfried Kraus, een aanbevelingsbrief, waarin hij spreekt over ‘het natuurlijke genie’ en zijn onschatbare bijdrage aan de kennis van menselijke aangelegenheden, zo is te lezen in het zeer lezenswaardige essay ‘The Enlightenment’s “Race” Problem, and Ours’ dat Justin E.H. Smith in 2013 in The New York Times publiceerde.
Op blackcentraleurope.com, een website met een grote hoeveelheid informatie over de geschiedenissen van zwarte mensen in Duitstalige landen, is de volledige brief van Kraus in zowel het Engels als in het Duits gepubliceerd.1 Kraus plaatst Amo in een lijn met Noord-Afrikaanse auteurs uit de Oudheid, zoals Tertullianus (ca. 160-ca. 230) en Sint-Augustinus (354-430). Desalniettemin zorgt de kwaliteit van Amo’s werk niet voor een vanzelfsprekende plek in de Duitse intellectuele gemeenschap. Tijdens een periode waarin hij werkt als privéleraar in Halle en Jena verdedigt hij de filosofische standpunten van Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716) en Christian Wolff (1679-1754) waarbij hij bij de lokale autoriteiten op tegenstand stuit. Ook de financiële en symbolische ondersteuning van het hertogdom Braunschweig-Wolfenbüttel stopt in 1731, na de dood van August Wilhelm. Wanneer Amo in 1747 besluit terug te keren naar Ghana zijn isolatie en racisme hoogstwaarschijnlijk belangrijke motivaties. Er is weinig bekend over zijn laatste levensjaren.
Er is ook tot nog toe weinig informatie te vinden over of en hoe zijn denkbeelden door tijdgenoten en in de daaropvolgende eeuwen door anderen worden bediscussieerd en ontwikkeld.2 Wel, zo geeft Smith aan in zijn essay, stonden er in de achttiende eeuw denkers op die de paradoxale raciale uitgangsposities van de Verlichting onder de loep namen en bekritiseerden. (In diezelfde eeuw konden belangrijke verlichtingsfilosofen als David Hume en Immanuel Kant, die Smith in zijn essay citeert, zich onproblematisch racistisch uitlaten.)
Het is geen toeval dat Soh Bejeng Ndikung uitgerekend aan Hillgärtner vroeg of zij Anton Wilhelm Amo kende. Amo woonde langere tijd in Braunschweig, maar zijn werk en leven is binnen de (culturele) instellingen in die stad niet bekend en niet overtuigend uitgedragen. Het deed de organisatie van Kunstverein Braunschweig besluiten om, in nauwe samenwerking met Soh Bejeng Nidkung, een grootschalig project met en rondom het gedachtegoed van Amo te ontwikkelen. Daarbij is het belangrijk te weten dat Amo niet volledig in de vergetelheid is geraakt: in de DDR wijdde de Universiteit van Halle in 1965 een (stereotiep) standbeeld aan Amo, gemaakt door Gerhard Geyer. Dit initiatief, als toenmalig eerbetoon van de universiteit aan haar studenten uit Afrika, droeg er mede aan bij dat er in de DDR vanuit de overheid meer aandacht was voor het dekolonisatieproces in verschillende Afrikaanse landen.
Kunstverein Braunschweig is niet de eerste instelling die zich met het werk en de positie van Amo bezighoudt. Zo is er de groep Amo-Braunschweig Postkolonial, een in 2018 door enkele bewoners uit Braunschweig opgerichte organisatie die zich een antiracistisch collectief noemt. Op hun Facebookpagina is zeer veel bronmateriaal te vinden waarmee mensen zich verder kunnen scholen binnen het postkoloniale discours. Amo-Braunschweig Postkolonial biedt ook lezingen, projecten, workshops en discussies aan waarin gesproken wordt over witte privileges, kolonialisme, racisme en empowerment. Amo-Braunschweig Postkolonial was niet alleen een kritische sparringspartner voor de Kunstverein, ze bemiddelen ook bij de organisatie van ‘Meeting-Points’ binnen de tentoonstelling, voor zowel mensen van kleur als witte mensen – zoals de leden van de Kunstverein, die ook hier net als overal in Duitsland vooral wit zijn.
De samenwerking met Amo-Braunschweig Postkolonial en andere instellingen – voornamelijk uit Braunschweig – inspireert en is van belang om activistische en curatoriële strategieën te onderzoeken die op institutioneel niveau kunnen omgaan met koloniale erfenissen. Voor Faculty of Sensing ontwikkelde mediawetenschapper Ulrike Bergermann van de Hochschule für Bildende Kunst in Braunschweig een cursus waarin op het afbeelden van mensen van kleur in de Duitse en Europese geschiedenis wordt gereflecteerd. Aan de universiteit van Halle zou een symposium plaatsvinden met wetenschappers én kunstenaars, waarbij vooral over de eerdergenoemde Amosculptuur gediscussieerd zou worden (door corona is het symposium voorlopig uitgesteld). Het Städtische Museum Braunschweig richt zich kritisch op dat deel van haar collectie dat verzameld is tijdens de koloniale en hertogelijke periode. Ook andere museale instellingen, zoals het Naturhistorisches Museum en het Landesmuseum, gaan na hoe het postkoloniale discours inwerkt op hun tentoonstellingen en tentoonstellingsstrategieën. Deze samenwerkingen laten zich voorzichtig lezen als meer dan incidenten, waarbij institutioneel racisme door de instellingen zelf wordt opengelegd en besproken.
Op mijn vraag aan Hillgärtner of en hoe zij denkt dat dit project de Kunstverein duurzaam verandert, geeft ze aan dat de organisatie door deze tentoonstelling een duidelijk leerproces doormaakt, waarbij dit project het begin is van zowel een persoonlijk, institutioneel als – hopelijk – ook een maatschappelijk reflectieproces.
1 Johannes Gottfried Kraus, aanbevelingsbrief van 24 mei 1733, te lezen op: www.blackcentraleurope.com/quellen/1500-1750-deutsch/anton-wilhelm-amo-wird-gelobt-1734/
2 Eind juni 2020, op het moment dat dit stuk al geschreven is, is de publicatie Anton Wilhelm Amo’s Philosophical Dissertations on Mind and Body (onder redactie van Stephen Menn en Justin E.H. Smith) verschenen bij Oxford University Press
The Faculty of Sensing Thinking With, Through, and by Anton Wilhelm Amo
Kunstverein Braunschweig, Braunschweig
28.3 t/m 13.9.2020
Noor Mertens
is directeur van Kunstmuseum Bochum