metropolis m

Dit najaar startten liefst drie kunstenaars nieuwe trainingsprogramma’s voor hun publiek. Het tekent de ambitie van de kunstenaar, die zich niet langer tevreden stelt met de kunst als belangeloze genieting. Jorne Vriens onderzocht de achtergronden van de training en plaatst ze in een breder historisch perspectief.

 

Er valt veel over influencers te zeggen maar op hun inzicht in de cultuur valt weinig aan te merken. Het is geniaal om op de platforms, waarvan iedereen weet dat het er draait om uiterlijke schijn, te doen alsof de gebruikte maaltijd, vlucht of make-up onafhankelijk gekozen is en er mee weg te komen. Een manier om met chaos om te gaan is er geld voor vragen. Afgelopen voorjaar nam Tanja Ritterbex die toch al absurde realiteit op de hak in een grote reeks video’s waarin ze zich voordeed als influencer. Ze was bijvoorbeeld in de weer met zelfbruiner en gaf in een videotutorial instructies hoe het goedje aan te brengen, alles afgesloten met ‘I hope you enjoyed this video!’ Ritterbex maakte op haar eigen vrolijke manier duidelijk hoe we leven in een wereld met een verstikkend schoonheidsideaal. Zonder zelf echt instructies te geven, ontleedde ze een vorm van leren die enorm aan invloed wint. De video’s van Ritterbex passen in een bredere tendens waarbij kunstenaars leermethodes ontleden om die vervolgens binnen de eigen kunstpraktijk toe te passen.

Neem de videocolleges van Nicoline van Harskamp die sinds eind oktober te zien zijn op de website Englishes-MOOC. De vorm volgt die van de Massive Online Open Course, zoals die sinds 2011 vooral door Amerikaanse topuniversiteiten wordt aangeboden. Van Harskamp maakte eerder Englishes, waarmee ze betoogde dat er niet één of twee vormen van een taal bestaan maar een veelvoud daarvan. De cursus reflecteert volgens Van Harskamp op zowel ons idee van standaardengels als op het medium, de online cursus. Van Harskamp: ‘het is een mediakritiek die erop gericht is een alternatief te bieden voor de taal die wordt gesproken door mediagenieke hoogleraren in MOOCs. Mensen waar ook ter wereld die de videocolleges volgen krijgen daar een standaardengels opgelegd.’ Het project levert niet alleen kritiek op de dwingende taaleis, maar biedt ook een alternatief.

Hoe kunst kan worden aangewend als lesprogramma speelt ook bij Training for the Future dit najaar in Bochum, georganiseerd door Jonas Staal en curator Florian Malzacher tijdens de Ruhrtriennale. Over zijn gebruik van het woord ‘training’ zegt Staal: ‘Door het te hebben over “trainingen” staat actiebereidheid centraal in het opeisen van de productiemiddelen van de toekomst.’ De 350 deelnemers werden door diverse experts op allerlei gebied getraind in bijvoorbeeld ‘transnationaal campagnevoeren’, het bedenken van een narratief waarbinnen Artificial Intelligence ten bate komt van de gemeenschap, en in de choreografie van protestmarsen. Staal vertelt dat er eigenlijk geen tijd te verliezen is, de urgentie is te groot om ironisch te reflecteren op trainingen. Tijdens het programma verlieten de deelnemers het trainingskamp om hun lessen verderop direct in praktijk te brengen tijdens een klimaatdemonstratie. Het programma in Duitsland is het logische vervolg op eerdere activiteiten, zoals zijn oprichting van het parlement in Rojava, waarvoor hij naar autonoom Koerdisch gebied reisde. ‘Eis het onmogelijke’ haalt Staal de slagzin van de protesten in ‘68 aan. Zijn actiebereidheid is groot. 

Gelijktijdig met Staal, opende Jeanne van Heeswijk het programma Training for the Not-Yet bij BAK in Utrecht. Van Heeswijk wil vaardigheden opdoen voor de nabije toekomst en nodigt daartoe kunstenaars, activisten, dansers en denkers uit om tijdens de gelijknamige tentoonstelling trainingen te verzorgen. Zoveel mogelijk rekening houdend met de problemen en wensen van mensen uit de stad zelf, laat Van Heeswijk de invulling van het programma aan de trainers zelf. Ze creëert zo een meerstemmig geheel dat even gefragmenteerd als democratisch is. Een van de trainingen werd bijvoorbeeld verzorgd door het collectief Black Quantum Futurism dat strategieën voorstelde om gentrificatie in de buurten ongedaan te maken.

In vergelijking met het programma van Staal, dat een bredere politieke lijn volgt, meer activisme in het groot, valt op hoe Van Heeswijk dicht op de leefwereld van de mensen zelf opereert. De trainingen zijn deels lichamelijker en gericht op de verbetering van de onderlinge verstandhouding, het kweken van wederzijds begrip van ieders cultuur en de mogelijk daarachter schuilgaande trauma’s. In de programma’s gaat het om het nemen van eigen verantwoordelijkheid en het dragen van zorg voor anderen. Er worden overigens ook cursussen zelfverdediging aangeboden. 

De huidige golf aan trainingen komen niet uit de lucht vallen. Ze liggen in het verlengde van de activiteiten van kunstenaars die geassocieerd worden met relational aesthetics, die sinds de late jaren negentig projecten organiseerden waarin de verhouding tussen mensen en hun omgeving een doel op zichzelf was. Veelgehoorde kritiek op deze zogeheten ‘ontmoetingskunst’ is dat inhoudelijk mager en te vrijblijvend zouden zijn. Tegelijkertijd werden ze soms gezien als compensatie voor de terugtrekkende overheid, die ze tegemoet kwamen door de sociale cohesie te creëren die door de overheid juist op de tocht was gezet. Met de trainingen zoals die van Staal of Van Heeswijk verdwijnt die bijsmaak en wordt de meer vrijblijvende bijeenkomst van destijds nadrukkelijk omgevormd tot een politieke activering van de groep, een training.

Een meer recente voorloper is de tentoonstelling Museum of Arte Útil, die Tania Bruguera in 2013 in het Van Abbemuseum organiseerde en waarmee ze beoogde om van ‘de maker een initiatiefnemer en van de toeschouwer een gebruiker’ van de kunst en het museum te maken. Het boek dat hieruit voortkwam draagt de wat dubbelzinnige titel What’s the Use?. Het is een vraag die niet eenvoudig te beantwoorden is bij dit soort trainingen. 

De kunstenaarstrainingen staan niet op zichzelf in hun ambitie iets bij het publiek in gang te zetten. De programma’s sluiten aan bij een breder streven in de kunst, zoals te zien bij musea die streven naar een vertrek uit de contemplatieve ruimte van de white cube. Ze zoeken sociale participatie en een activerende rol in de samenleving, zoals ook recent bleek bij het debat over de definitie van het museum dat was geëntameerd door de internationale museumvereniging ICOM. Lange tijd was het museum volgens de ICOM-definitie een instelling die ‘ten dienste staat van de samenleving’. Nu is die opvatting volgens het ICOM veranderd en luidt het voorstel om musea te definiëren als ‘democratiserende’ en ‘inclusieve’ ruimtes waar de ‘dialoog over onderwerpen uit het verleden en de toekomst’ plaats kan vinden. Hoewel de discussie nog niet is afgerond, blijkt dat er een groeiend aantal musea zich heel goed in kunnen vinden. Dit soort discussies, net als de trainingen als die van Van Heeswijk en Staal bewijzen dat anno 2019 alleen meedoen niet meer voldoende is, de wereld wacht op verandering. 

Jorne Vriens

is kunstcriticus 

Jorne Vriens

is kunsthistoricus

Recente artikelen