metropolis m

Kunst in netwerken
De dans- en kunstwereld in Vlaanderen

Kunst is netwerken. Dat wordt in elk geval erg vaak beweerd. De kunstwereld is zodanig sterk geprofessionaliseerd dat een goed kunstenaar allang veel meer nodig heeft dan alleen zijn kunst om ook daadwerkelijk als kunstenaar door de kunstwereld te worden aanvaard. Meestal wordt die vaststelling geassocieerd met terechtwijzende vingertjes en fronsende wenkbrauwen. Kunst hoort immers niet tot stand te komen via netwerken, kunst kan en mag niks te maken hebben met onderhandelingen, politieke afspraken en relaties, met geld of met carrières, met imago’s of wat voor strategie dan ook. Kunst moet puur, autonoom en zuiver zijn.

In zijn studie Kunst in netwerken. Artistieke selecties in de hedendaagse dans en de beeldende kunst nuanceert de jonge, Vlaamse cultuursocioloog Pascal Gielen deze denkhouding door op een ‘neutrale’, ‘objectieve’, ‘wetenschappelijke’ manier te bestuderen en beschrijven welke netwerken zoal werkzaam zijn, én door een sociologisch schema te construeren (aan de hand van het werk van Pierre Bourdieu, Nathalie Heinich en van de Actor Network Theory) waarbinnen deze netwerken gevat kunnen worden. Dat maakt van Kunst in netwerken een bijzonder boeiend boek. Het gaat over netwerken en het grote belang ervan, maar de onderzoeker geeft ook voortdurend aan dat het slechts netwerken zijn: schakels en constructies die in veel gevallen zelfs min of meer onbewust werkzaam zijn, maar die wel hoogst noodzakelijk zijn om bepaalde doelen te bereiken. Niet meer, niet minder. Noodzakelijk, maar tegelijkertijd lang niet voldoende om een kunstenaar en zijn oeuvre te maken of te kraken.

Gielen onderzocht een aantal belangrijke netwerken in de Vlaamse hedendaagse danswereld en in de hedendaagse kunst. Aan de hand van heel wat documenten (catalogi, programmaboeken, toespraken, subsidiedossiers, boekhoudingen), middels een uitgebreide reeks diepte-interviews (Gielen sprak met maar liefst 85 betrokkenen), en gewapend met een stevige dosis sociologisch inzicht, analyseert hij welke sociale relaties en verhoudingen nodig waren om bepaalde instellingen en kunstenaars te lanceren en uit te bouwen. Centrale gevalstudies worden daarbij gewijd aan het Brusselse Kaaitheater en het Klapstuk-dansfestival in Leuven; aan het werk van Jan Hoet en zijn SMAK in Gent; en aan de Netwerk Aalst Galerie en Roomade in Brussel.

Een interessant verschil dat Gielen daarbij registreert, is dat de hedendaagse beeldende kunstwereld een veel meer internationale aangelegenheid is dan pakweg de wereld van de hedendaagse dans (p. 226). Sommige belangrijke netwerken bestaan uitsluitend uit internationale contacten. Een tweede interessante conclusie is dat er een groot verschil is tussen een oudere generatie curatoren en programmatoren en hun jongere collega’s. Waar de eersten nog vaak ‘vanuit de buik’ kozen voor bepaalde kunstenaars, zijn hun jongere collega’s minstens evenveel bezig met een collectieve verankering en legitimering van hun keuzes: ze zullen bijvoorbeeld sneller kunsthistorische argumenten aandragen voor bepaalde keuzes en houden zich sterk bezig met de profilering van hun organisatie tegenover andere spelers in het veld.

Ook tussen kunstenaars onderling stelde Gielen aanzienlijke verschillen vast. Het verschil tussen Luc Tuymans en Jan Vercruysse is op dat vlak tekenend. Doordat Tuymans zetelt in verschillende organen, jury’s, commissies en instellingen, voldoet hij aan de sociale conventies en weet hij zich op die manier een belangrijke positie te verwerven. Jan Vercruysse daarentegen ‘(…) is zich bewust van de mechanismen binnen een collectieve contextlogica, maar weigert dit spel – althans expliciet – te spelen.’ (p. 223)

Het boeiende aan Kunst in netwerken is dat Gielen zijn positie als onderzoeker erg scherp stelt: hij houdt niet op de vooronderstellingen en beperkingen van zijn onderzoeksmethode te expliciteren en te legitimeren, maar beseft tegelijk ook erg goed waar de beperkingen ervan liggen. Dat is belangrijk omdat Gielen er ook mee aantoont dat zijn bevindingen niet als moraliserend mogen worden bekeken: ‘De zuivere praxis,’ schrijft hij, ‘is een utopie die weliswaar tot vele moraliserende oordelen aanzet. De moraal bedrijven is echter de taak van de moralist, niet van de socioloog. De laatste moet niet kijven, maar beschrijven; anders kan hij de verschillende waarderegimes niet bestuderen en begrijpen.’ (p. 121).

De verschillende waarderegimes bestuderen en begrijpen, dat is precies wat Kunst in netwerken doet. En passant is het ook nog eens een boeiende en uiterst leesbare inleiding op het werk van twee titanen uit de cultuursociologie: Pierre Bourdieu en Nathalie Heinich. Dat daarbij vooral de Vlaamse context voor het voetlicht treedt, is een beperking die het boek echter niet minder lezenswaard maakt voor mensen die deze context misschien minder goed kennen. Want netwerken zijn er overal, natuurlijk. En niets weerhoudt de lezer ervan om Gielens zoektocht met betrekking tot een andere omgeving over te doen.

Tom Rummens

Pascal Gielen, Kunst in netwerken. Artistieke selecties in de hedendaagse dans en beeldende kunst, 263 pagina’s, Lannoo-Campus, Leuven, ISBN 90 209 5559 4, 29,95 euro

Tom Rummens

Recente artikelen