metropolis m

De term gaat al even mee, maar is bezig aan een opmars. Ecopoetics zoekt nieuwe wegen om de samenhang tussen alle dingen op planeet Aarde te verwoorden. Het krijgt steeds meer weerklank in literaire en artistieke hoek.

Sun dim and strange, a coda wheel / “Whereabouts” is a strange word. / dark is the garden   garden is the dark / Look, we have ruined the lovely air.’ De woorden rollen ritmisch door de ruimte. Een volgepakt auditorium luistert in het Stedelijk Museum in Amsterdam naar de stemmen van de zes performers die de performance DRIFT van Jennifer Tee opvoeren. Op de achtergrond worden composities van kleurrijke bladeren geprojecteerd die naarmate de avond vordert hun kleur verliezen. Op de grond liggen keramieken werken: slingerende lijnen in aardetinten die een breekbaar geluid voortbrengen als ze worden aangeraakt. Gezamenlijk dragen de performers, in zes verschillende talen, afwisselend het gelijknamige collagegedicht van dichter Jane Lewty voor. Het gedicht is opgebouwd uit flarden van teksten uit de Eco-Poetics Stack of Books (2019), een verzameling literaire teksten die Tee en Lewty hebben samengesteld. Er zit werk tussen van dichters als Adrienne Rich, Audre Lorde, Cody-rose Clevidence, Juliana Spahr en Mai Der Vang.

De Eco-Poetics Stack of Books omvat, in tegenstelling tot wat de titel lijkt te impliceren, niet alleen ecopoëzie, maar ook werk van schrijvers en dichters, zoals Lorde en Rich, die zichzelf misschien niet binnen dat genre zouden plaatsen. Ecopoëzie, het woord zegt het al, is een poëzieleer die zich bezighoudt met ecologie. Het zijn gedichten die vaak ethische vragen stellen over de omgang met de wereld, in vorm en inhoud. Er wordt bijvoorbeeld letterlijk in gerecycled, door het hergebruik van andermans teksten, zoals in Lewty’s collagegedicht. Ook andere ecologische processen, zoals afbraak en circulariteit, worden geïmiteerd met behulp van literaire stijlmiddelen. Dichters beschrijven niet enkel de wereld om hen heen en hun relatie daartoe maar scheppen nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden middels de taalstructuur. Zo wordt de vorm van Kaia Sands gedicht ‘Tiny Arctic Ice’ waarvan elke dichtregel een hele pagina in beslag neemt, beschouwd als een prangende verbeelding van vervuiling en nodeloze consumptie:

Inhale, exhale
7.4 billion people breathing
Some of us in captivity
Our crops far-flung
Prison is a place where children sometimes visit
Jetted from Japan, edamame is eaten in England 
Airplane air is hard to share
I breathe in what you breathe out, stranger

In het auditorium pakken de zes performers elk een van de tientallen keramieken tweekoppige slangen op. Lines ~ Swirls ~ Bones noemt Tee die keramieken lijnen. De performers nemen een voor een het woord, terwijl ze loom kronkelend door de ruimte bewegen. Wie gaat voordragen kondigt dat vaak aan door een plotseling versnelde dansbeweging, haast een spasme. Ze ademen luid in en uit, met korte halen. Het is geen hijgen, ook geen puffen maar een intensivering van de adem. Als toeschouwer word je je als vanzelf bewust van het geluid en het ritme van je eigen ademhaling en vervolgens van het bloed dat je hart je lichaam rondpompt en van het slapende been dat onder je billen gevouwen ligt. Het horen van andermans ademhaling brengt je terug tot je eigen lichamelijke zelf én maakt je gewaar van alle andere ademende lichamen in de ruimte. Stilstaan bij de ademhaling is stilstaan bij het feit dat je onderdeel bent van een groter geheel van levende wezens – mensen en bacteriën, dieren en planten – met wie je de beschikbare lucht deelt. De adem is dan ook een motief dat vaak terugkomt in ecopoëzie, zoals in Sands ‘Tiny Arctic Ice’ of Juliana Spahrs ‘Poem Written after September 11, 2001’: Everyone with lungs breathes the space in and out as everyone with lungs breathes the space between the hands in and out

Waar de natuur eerder ofwel werd bewonderd en opgehemeld, zoals in de natuurpoëzie of in het werk van Romantische dichters, dan wel als vehikel werd gebruikt om het innerlijke gevoelsleven preciezer uit te drukken middels bijvoorbeeld antropomorfisme, doet ecopoëzie iets anders. Het gaat hier om verwantschap en onderliggende connecties, om de veelgebruikte term entanglement, om een nieuw soort sensibiliteit tussen een ik en de wereld. In de allereerste uitgave van het tijdschrift ecopoetics (2001-2009) duidt Jonathan Skinner, dichter en oprichter van het tijdschrift, in 2001 de etymologische oorsprong van ‘ecopoetics’. ‘“Eco” betekent hier – niet meer en niet minder – het huis dat wij delen met miljoenen andere soorten, onze planeet Aarde. “Poetics” wordt gebruikt in de trant van poesis ofwel maken, en niet noodzakelijkerwijs om de kritische handeling boven de creatieve te plaatsen (of andersom). Dus, ecopoetics: het creëren van een huis.’ 

Maar, zoals wel vaker het geval bij paraplutermen, geldt ook hier: zoveel dichters, zoveel definities. De een definieert ecopoëzie als een decennia oude Noord-Amerikaanse poëzietraditie die zich afzet tegen de traditie van de Romantische, sublimerende blik op de natuur; de ander ziet de ontwikkeling van ecopoëzie als iets van na 2000 en dan met name als een reactie op de veranderende relatie tussen natuur en cultuur in het licht van het Antropoceen (het tijdperk waarin het handelen van de mens een onuitwisbare, geologische en destructieve invloed heeft op planeet en klimaat) en de klimaatcrisis. In het geval van die laatste definitie gaat het over de verschuivende relatie tussen mens en omgeving, nu die er niet langer een is van onderwerp (de mens) en achtergrond (de rest). 

Jennifer Tee is geïnteresseerd in ecopoëzie omdat we volgens haar nu een nieuwe poëtische taal moeten ontwikkelen die het gelijktijdig verdwijnen van landschappen en gemarginaliseerde gemeenschappen kan verwoorden. Dat Tee en Jane Lewty auteurs als Audre Lorde en Adrienne Rich hebben toegevoegd aan Eco-Poetics Stack of Books toont dat de sensibiliteit van ecopoetics niet alleen gaat over de klimaatcrisis. Het gaat daarnaast ook over sociale ongelijkheid, de slavernijgeschiedenis, arbeidsverhoudingen en misogynie: actoren die ieders (leef)wereld scheppen.

‘Over “klimaatverandering” is inmiddels een mist van taal gelegd. Wat je als schrijver wél kunt doen, is proberen daar een taal tegenoverstellen, een die scherp genoeg is om door die mist heen te breken’, zegt dichter en schrijver Lieke Marsman, auteur van onder andere Het tegenovergestelde van een mens (2017), in een interview met Trouw.1 Niemand wordt nog geraakt door vaak gebruikte containerbegrippen als ‘zeespiegelstijging’, ‘vliegschaamte’ of ‘plasticsoep’. Het is dan ook niet gek dat er nu naar dichters en schrijvers wordt gekeken voor nieuwe manieren om te spreken over iets dat zo alomvattend en complex is als de klimaatcrisis. Het suggestieve van poëzie werkt goed: niet ergens de vinger opleggen en het dan platdrukken, maar er in piepkleine cirkels een net rondom draaien. Verbanden die in eerste instantie ongrijpbaar lijken, worden dan soms tastbaar.

Of zoals dichter Marcella Durand het zegt: ‘Als dichter staat het je vrij om zeewier en vuilnisbelten naast elkaar te zetten, of om het iets complexer te zeggen, zij of hij kan reflecteren op het waterreservoirsysteem van een grote stad door in de linguïstische structuur van een gedicht herhaaldelijk woorden die geassocieerd worden met water te gebruiken.’2 Het gaat dus niet alleen om het associatief bij elkaar brengen van moeilijk duidbare verbanden maar ook de linguïstische structuur zelf moet op de schop. Dichters rukken de taal uit haar voegen, schudden haar op en geven haar een nieuw raamwerk door met allerlei stilistische middelen, nieuw en oud, gangbare manieren van communicatie ter discussie te stellen. Durand: ‘Dichters zijn nu de enige wetenschappers-kunstenaars die dit soort associaties kunnen maken en ermee wegkomen – in alle andere disciplines, zoals biologie, oceanografie en wiskunde, ben je verplicht je ideeën in verschillende afgebakende onderwerpen te verdelen. Het is niet echt toegestaan om je inzichten over het nestgedrag van zeevogels op een afgelegen arctisch eiland in verband te brengen met de droogte in het westen. Maar als dichter kun je dat wel degelijk.’3

Het is nu niet de tijd om de verschillende aspecten van onze ervaring en kennis van de wereld in hun afzonderlijke disciplinaire la te stoppen en in isolatie te bestuderen. Het is tijd om in samenspel te denken. Wat ecopoëzie doet is een uitdrukkingsvorm zoeken voor dat samenspel. Het is natuurlijk niet zo dat enkel dichters daar een bijdrage aan kunnen leveren, zoals Durand stelt. Als je het nuanceverschil in betekenis tussen de Engelse woorden ‘poetics’ en ‘poetry’ hanteert, kun je ook de praktijken van andere makers als ecopoetic beschouwen. De kunstenaar is natuurlijk ook een ‘kunstenaar-wetenschapper’, iemand die door trefzeker te associëren met (vormen)taal, beeld, geluid, tast et cetera, nieuwe communicatieblauwdrukken voor ons tijdperk ontwikkelt. 

Halverwege DRIFT komen de performers samen in een kring die zich om een van hen heen beweegt. De centrale figuur heft haar gezicht richting plafond. De handen van de anderen omklemmen de tweekoppige slangen waarmee ze haar lichaam beroeren. Ze ademen in tandem, als één organisme, één wezen dat is opgebouwd uit een samenspel van meerdere componenten. 

1 Janita Monna, ‘Vroeger hield ik van poëzie en politiek, nu van bier en honden’, Trouw, 22.2.2020

2 Marcella Durand, transcript van een lezing, www.smallpresstraffic.org/article/the-ecology-of-poetry, vertaling ZD

3 Idem.

Dit is het tweede deel in de reeks Kunst & Klimaat. Deel 1 gewijd aan de cultuursponsoring van de fossiele industrie verscheen in Metropolis M Nr 1-2020

Zoë Dankert

schrijft

Recente artikelen