Kutlug Ataman
Extra City
Kutluğ Ataman, Küba
17/03/06 – 28/05/06
Twee jaar geleden stond Kutluğ Ataman op de shortlist van de Britse Turner Prize. Op de tentoonstelling van de Turner Prize toonde hij de video-installatie Twelve, een complex portret van mensen die geloofden dat ze gereïncarneerd waren. Het Muhka heeft dit werk aangekocht. Recentelijk werden twee tentoonstellingen in Antwerpen gewijd aan zijn werk. In het Muhka De-Regulation, een tentoonstelling bestaande uit zes installaties van Ataman. Extra City toonde Küba, een grootschalig werk bestaande uit veertig tv-toestellen, dat vorig jaar nog te zien was in een oud postsorteerstation in New Oxford Street in Londen. Bijna alle video’s van Ataman tonen portretten van pratende mensen. Op een enkele slapende man na (Martin is Asleep, 1999) zijn al deze door Ataman gefilmde mensen iets – wat dan ook – duchtig aan het uitleggen. Dit blijkt een wezenlijk aspect van Atamans werk te zijn. ‘Talking Heads gebruik je eigenlijk niet wanneer je documentaires maakt’, zegt hij. ‘Maar ik laat de mensen praten omdat het de enige manier is om iemands persoonlijke realiteit te vatten. Wat is er trouwens anders? Praten is het enige zinvolle dat ons gegeven is.’
Kutluğ Ataman (Istanbul, 1961) is niet wat je noemt een eenzijdige kunstenaar. Volgens hemzelf is hij niet eens een kunstenaar, maar een cineast die zich tijdens het wachten op fondsen bezig houdt met artistiek getint camerawerk. In zijn thuisland Turkije verscheen onlangs de film Iki Genc Kiz (2005), een tienermelodrama dat naar verluidt ook in Duitsland uitkomt. Een andere film, Lola + Bilidikid (1999), is ooit vertoond op het filmfestival van Berlijn. Daarnaast is Ataman een prominent aanwezige persoonlijkheid binnen de gay scene van Istanbul. Hij woont afwisselend in Londen, Barcelona en Istanbul, is niet-praktiserend moslim en een telg uit de Turkse aristocratie. Zijn opleiding kreeg hij aan de filmafdeling van de UCLA in Californië. In zijn videowerk valt een voorkeur op voor gemeenschappen met een alternatieve, losse moraal. Ataman richt zijn camera graag op mensen die buiten de samenleving staan, ‘niet omdat ze interessant zijn, maar omdat ze dezelfde problemen en obsessies hebben als ik’, aldus Ataman.
Het beeld dat hij in het Muhka schetst, is er een van door de geschiedenis en traditie geschonden landgenoten. In zijn video-installaties stuit je op mensen die vertellen over trauma’s en anders-zijn, al lijken ze daar zelf niet per se onder gebukt te gaan. Neem bijvoorbeeld Never My Soul (2001), een over zes televisies verdeelde reportage over het leven van een transseksueel. Je krijgt de indruk dat Ataman diep doordringt in de verboden krochten van de stad en in de ziel van zijn hoofdpersonage. Hoewel de film geënsceneerd is – de vrouw leerde haar eigen tekst uit het hoofd – klinkt haar relaas relatief berustend, en juist daardoor ook geloofwaardig. In 1+1=1 (2002) komt Nese Yasin aan het woord, een vrouw die als kind getuige was van het Cypriotische conflict tussen de Grieken en de Turken. Ataman portretteert haar op twee schermen die samen een hoek vormen, als een beeld met een spiegelbeeld. De vrouw vertelt over hoe haar vader vermist raakte en hoe het gezin op de vlucht sloeg voor het geweld. De emotionele lading is niet gering, maar toch blijft de dubbele monoloog ingetogen en beheerst.
Dat Ataman met Twelve op de shortlist van de Turner Prize stond, is dan ook niet verwonderlijk. De installatie staat niet alleen als documentaire, maar ook als maatschappelijk onderbouwd kunstwerk overeind als een huis. De Arabische Alevieten die erin aan het woord komen, maken deel uit van een besloten islamitische sekte die gelooft dat wie een gewelddadige dood sterft, zich zijn vorige leven kan herinneren, waardoor de wedergeborenen ineens twee identiteiten hebben. Bijgevolg is het mogelijk dat er nog een stokoude echtgenoot van hen blijkt te leven, of dat ze nog een vader en moeder uit een vorig leven hebben. Hoe vreemd ook, toch is wat ze vertellen op de door elkaar zwevende filmscreens aannemelijk. De installaties van Ataman werden door de in Londen gevestigde Irit Rogoff in de context geplaatst van foto’s, filmposters en citaten van de schrijver Orhan Pamuk. Het doel hiervan was om samen met Atamans werk een genuanceerd beeld van Istanbul in beeld te brengen. Maar dat lukt maar tot op zekere hoogte, omdat Atamans video’s een veel persoonlijker en indringender blik op de stad geven. Atamans werk blijft toch het scherpst, waardoor het overigens zorgvuldig samengestelde kader een wat schoolse bijklank krijgt.
Gelijktijdig met het Muhka opende Extra City met het werk Küba. Dat werk was volgens Ataman alleen geschikt voor een niet-museale ruimte. Extra City vond een leegstaande havenloods (en na een uur cruisen door het desolate havengebied vonden wij die ook). Het enorme werk wordt er getoond als een lading die klaarstaat om verscheept te worden. Ataman brengt er mensen in beeld die een onderkomen vonden in een sloppenwijk – Küba genaamd – nabij de luchthaven van Istanbul. Bijna allemaal zijn het Koerden die in moeilijke omstandigheden leven. Desondanks vormen ze onder elkaar een gemeenschap die de gangbare regels overboord heeft gegooid en die bovendien leefbaar is.
Stuk voor stuk doen de bewoners van het terrein hun verhaal – authentiek of verzonnen – op veertig in rijen opgestelde televisies. Elk toestel staat op een tafeltje, dat wordt geflankeerd door een versleten fauteuil. Wie de massa kakelende tv-toestellen overziet, staat al snel voor een onmogelijke opgave. Het lijkt wel alsof je belegerd wordt door een groep individuen die allemaal tegelijk hun dringende boodschap willen overbrengen. Het gevoel dat je minstens vijf minuten in elke stoel zou moeten zitten kijken (iets wat alleen voor fanatici is weggelegd), gekoppeld aan het effect van de Babylonische spraakverwarring leidt binnen de kortste keren tot een stevige confrontatie. Al die mensen, elk met hun wensen en het verlangen gehoord te worden, al dat haast wanhopige geschreeuw om aandacht: wat een ontstellende poel van ellende. Maar het werkt wel, vooral om de verontrustende kant van het ononderbroken, nerveuze gepraat. Als was het een bewijs voor een knagende wanhoop die overal, tot in de diepste spelonken van de samenleving, de norm zou kunnen zijn.
Els Fiers