metropolis m

Laat het feest beginnen!
Interview Claude Lévêque

Met zijn flitslichtinstallatie waarin het leek alsof je als bezoeker beschoten werd, beleefde Claude Lévêque vorig jaar zijn definitieve internationale doorbraak. De kunstwereld was in een klap wakker geschud en meteen gewaarschuwd. Lévêque (1953), groot liefhebber van jeugdcultuur en muziek, hardcore in hart en nieren, zegt het zelf: ‘een feest kan behoorlijk sinister zijn’. De Franse godfather van de sociaal getoonzette ambient art bewijst dat geluid in kunst allesbehalve slaapverwekkend hoeft te zijn.

Claude Lévêque is al sinds eind jaren zeventig actief in de wereld van de beeldende kunst. In zijn werk combineert hij elementen uit de punk, rock en literatuur. Maar hij richt zich ook op de architecturale ruimte. Hij was een van de eerste kunstenaars die gebruik maakte van installaties en settings voor een specifieke plek. Licht en geluid vormen zijn belangrijkste werkmaterialen. In de loop van de tijd is zijn werk steeds soberder en tegelijk intenser geworden. Decors en mise-en-scèneachtige installaties zijn overgegaan in extreme, soms zelfs gewelddadig geluidsomgevingen, zoals zijn installatie in Voilà en de 2. berlin biennale, waarin het leek alsof de bezoeker, staand in het pikkedonker, ineens beschoten werd. In de tentoonstelling Elysian Fields in Centre Pompidou kwam hij terecht in een comfortabele, intieme omgeving die volledig rood was gemaakt. Extreem van kleur of van geluid, Claude Lévêque veroorzaakt de meest heftige emoties. Hij heeft deelgenomen aan grote internationale tentoonstellingen, zoals Appartement occupé in Bourges (1993-94), Plus de Lumière in Villa Arson in Nice(1998) en Stigmata in P.S.1 New York (1999), en projecten die meer underground zijn en in de periferie plaatsvinden. Het is in deze diversiteit van plekken en publieken, van restricties en dialogen, dat zijn werk een vruchtbare voedingsbodem vindt.

Jérôme Sans: Naar welke platen luister je op dit moment?

Claude Lévêque: ‘Ik kom net terug uit Brazilië en luister nu veel naar Chico Science, een mengeling van elektro, rap, samba en metal. Het is een mix van allerlei soorten muziek. Eigenlijk houd ik niet zo van fusion, maar dit is heel bijzonder.’

Is muziek voor jou een belangrijke inspiratiebron?

‘Dat zou je inderdaad kunnen zeggen. Ik heb zelf nooit muziek gemaakt, maar er is wel een soort overeenkomst in mijn manier van reageren, de manier waarop ik werk. Ik reageer op dingen zoals men een liedje schrijft of muziek maakt, heel direct. Vervolgens duurt het proces van voltooien weer behoorlijk lang. Eind jaren zeventig was ik sterk beïnvloed door de punkcultuur. Punk heeft invloed gehad op alle beeldtalen: mode, film, beeldcultuur. Ik heb deze beweging van zeer dichtbij meegemaakt, samen met een groep mensen om mij heen. Het was een periode waarin de popmuziek in één klap een explosie beleefde die het gehele veld van de kunsten een impuls gaf. Het betekende een radicale transformatie in de manier waarop dingen werden benaderd. Ik voelde me in die periode nogal verwant met het Weense Aktionisme en Franse body-art. Ook de acties van Beuys, die plaatsvonden ruim voor de punkbeweging, stonden voor een houding waarmee punks zich later sterk identificeerden.’

Vanaf de jaren negentig tot en met de tentoonstelling Au-delà du spectacle (19..), heb je settings gecreëerd die te maken hebben met after-parties; de ochtenden na het feest, lege zalen, scherven van flessen, alles kapot geslagen, the party is over… Is dit de keerzijde van het ‘decor’ of is het jouw ‘mentale decor’?

‘Het is beide. Het is niet enkel het representeren of afbeelden van een esthetiek of een puur formele taal. Het is meer een heftig moment dat heel snel voorbij gaat. Het is niet een gestold, theatraal gebaar, het moet de bezoekers eerder het gevoel geven dat zij zelf de acteurs op het toneel zijn. Zelfs al blijft het visuele beeld hetzelfde. Ik heb dit soort werk voor het eerst gemaakt in Montréal, daarna heb ik het opnieuw ‘geactiveerd’ in P.S.1 in New York en vervolgens nog een keer in de tentoonstelling L’hiver de l’amour in Parijs, in Brussel en in nog een paar andere tentoonstellingen. Maar al snel realiseerde ik me dat ik het niet verder kon ontwikkelen. Het gaat namelijk niet om het reconstrueren van objecten en accessoires van een after-party maar veel meer om een reconstructie van een moment, een situatie waar men opnieuw in kan stappen. De bezoeker is niet enkel een voyeur maar moet zich ook deelnemer kunnen voelen, handelend subject. De ter plekke geïnstalleerde entourages zijn in de eerste plaats bedoeld dat gevoel, die impact te verhevigen.’

De opeenvolgende versies van de party’s hadden eerst het karakter van populaire feesten en goedkope schoolfeestjes, met slingers en de Cotillon (een soort dans) en later meer die van techno-party’s, met vervormende spiegels, discobollen, blauw licht en veel neon. Toch heerst er steeds een zelfde soort spanning: enigszins gewelddadig, overeenkomstig het expressieve karakter van feesten. Denk je dat ieder feest steeds dezelfde ingrediënten heeft, ongeacht het sociale milieu?

‘Ik ben erg gehecht aan bepaalde accessoires, die te relateren zijn aan mijn ervaringen uit mijn jeugd, de wereld van de scholen, internaten tot het lichtere vermaak van kermissen en dergelijke, afkomstig uit het domein van het spektakel. Ik maak gebruik van gemeenplaatsen, van elementen waar iedereen zich mee kan identificeren en die we allemaal wel eens zijn tegengekomen. Dat heb ik steeds gedaan. Er is geen abrupte scheidslijn in mijn ontwikkeling tussen gisteren en vandaag, ook al lijken de werelden zeer verschillend. Ik heb het steeds over een soort standaarduitrustingen. Ik creëer met deze materialen geen nieuwe, nooit eerder geziene situaties. Wel verstoor ik onze perceptie en herkenning ervan, simpelweg door specifieke eigenschappen die verbonden zijn aan een bepaalde plek naar elders te verplaatsen. Bijvoorbeeld door het creëren van een intieme ruimte in een publieke ruimte, of andersom. Ik ben geïnteresseerd in buitensporig, verhevigd gedrag, in het gedrag bijvoorbeeld van mensen die zich helemaal laten gaan tijdens free party’s. Het is geen toeval dat ik elementen gebruik die verbonden zijn aan het feestelijke. Discobollen, spiegels, alle mogelijke inrichtings- of verlichtingsmiddelen van een discotheek worden onmiddellijk begrepen. Maar het betekent meer dan alleen het willen representeren ervan, zoals zovele kunstenaars al sinds een aantal jaren doen. Mijn werk is gerelateerd aan ons begrip van ruimte, op alle mogelijke niveaus. ‘

Dus in plaats van het feest zelf is het vooral het bijbehorende gedrag dat je fascineert?

‘Ja. Ik heb me altijd intens beziggehouden met verschillende muziekgenres. Eerst werd ik ingevoerd in de punk, toen in de hardcore en haar complete Europese en Amerikaanse alternatieve scène en vervolgens in de industriële muziek. Dit heeft mijn beeldtaal sterk beïnvloed. Een feest kan behoorlijk sinister zijn. Er zijn feesten die zeer gewelddadig zijn, niet zozeer de deelnemers zelf als wel het gedrag dat ze bij die gelegenheid ten toon spreiden. Vrijetijdsbestedingen als familiefeesten, discotheken of volksfeesten op het platteland zijn voor mij ook een soort rituelen waarin mensen van elkaar gescheiden worden.’

Je meest recente installaties zijn meer ervaringsprojecten, waarbij de bezoeker in een valstrik wordt gelokt. Het betreden van jouw tentoonstellingen is bijna ‘op eigen risico’. Wat wil je daarmee zeggen? Dat men nooit ongeschonden uit een tentoonstelling zou moeten komen?

‘Het amuseert mij om reacties uit te lokken, maar het is niet zo dat ik daar per se op uit ben. Ik ben er niet op uit recht te zetten wat krom is. Soms is het uitgangspunt heel simpel: ik werk met een bepaald type geluid of licht en laat de plek en de mensen daarop reageren. Het is waar dat mijn uitgangspunt voor de interventie die ik maakte voor de tentoonstelling Voilà, die later is gepresenteerd op de 2. berlin biënnale, geconstrueerd is rond een fenomeen in Chicago. Daar wordt een groot aantal jonge mensen gedood in de entree van hun huizen door verdwaalde kogels die worden afgeschoten vanuit voorbijrijdende auto’s. De impact van het geluid en het licht in dit werk is zodanig onvoorspelbaar dat je je werkelijk aangevallen voelt en je de indruk krijgt dat je gedood wordt. Maar ik heb geen zin om vastgepind te worden op dit soort werk. Ik ben meer geïnteresseerd in het ontwikkelen van meditatieve dan in fysiek en mentaal agressieve ruimtes.’

Je maakt gebruik van licht , geluid, ruimte en soms enkele objecten, toch lijkt het geheel immaterieel en dat wat het meest tastbaar is, is het idee van menselijke afwezigheid. Wat betekent deze afwezigheid voor jou?

‘De afwezigheid van het menselijke zou je kunnen verbinden aan de eenzaamheid van de huidige gewelddadige wereld, aan het verlies van richtpunten, aan situaties van scheidingen en breuken, die ervoor zorgen dat de mens niet meer kan worden waargenomen in zijn normale gedrag. De afwezigheid, de verdwijning, het verlies van het zijn, het bestaan, schizofrenie, geheugenverlies; dit zijn hedendaagse aandoeningen die me interesseren.’

Je gaat regelmatig van een ambient naar een hardcore sfeer, van een toestand van behoefte naar een toestand van bevestiging, van afwezigheid naar aanwezigheid. Wat is dit voor spel met uitersten? En voor wie is het het meest gevaarlijk? Voor jou of voor de toeschouwer?

‘Het spel met uitersten is mijn reactie op plekken, op omstandigheden. Ik reageer op dat wat in de wereld gebeurt, op de actualiteit van maatschappelijke gebeurtenissen, waar de overgang naar kalme momenten ook uiterst extreme momenten kent. Hoe kan ik op een gegeven moment de bezoeker laten reageren? En hoe kan je bepaalde reacties leren kennen? Het interesseert me om steeds een stapje verder te gaan. Maar niets is werkelijk gecalculeerd. In Voilà, een tentoonstelling over het geheugen, wilde ik een reactie oproepen die te maken had met een onmiddellijke herinnering – in plaats van een reactie op de geschiedenis. Ik begaf me daarmee op risicovol terrein, in de mate waarin dit idee uiteindelijk over mij gaat en ik de bezoekers van de tentoonstelling niet ken. Ik houd me niet bezig met wie er daarna allemaal komen. Anders zou ik nooit iets afmaken.’

Je werk beweegt zich, zowel fysiek als mentaal, van de jeugd naar de adolescentie, van de ontdekking naar de rebellie. Een onvoltooide, verborgen rebellie die overblijft ongeacht welke leeftijd. Ben je je daarvan bewust?

‘Zeker. De wereld van de adolescent – met al zijn identiteitsvragen – houdt me bezig. Wie kan zeggen dat zijn leven ophoudt wanneer men van de ene toestand in de andere overgaat? Die toestand van zelftwijfel past in ieder geval mij persoonlijk niet meer. Maar het is waar dat ik dichtbij de jongerencultuur sta. Maar dat is omdat ik van haar beweeglijkheid houd. En ik houd van reageren – ik kan geen passieve consument zijn.’

Hoe komt je werk tot stand en hoe realiseer je het?

‘Dat hangt af van de plek. Ik werk met verschillende soorten ruimtes. Ik ga aan de slag aan de hand van de herkenningstekens die ik tijdens een eerste bezoek heb gemaakt. Ik verzamel observaties, ik maak bijvoorbeeld heel veel aantekeningen, foto’s en tekeningen. Soms komen elementen weer bij elkaar van een ruimte waarvoor men mij twee jaar eerder heeft gevraagd. Maar het zijn geen systematisch geordende notities, het is meer een reservoir van ideeën waaruit ik kan putten. Ik doe niet anders dan observeren, vertalen. Ik werk eigenlijk zoals een klassieke schilder. Maar als ik schilderijen zou maken zou dat niet best zijn.’

Je hebt ook buiten het kunstinstituut gewerkt, op alternatieve, populaire locaties. Je verwerpt het kunstsysteem niet, maar je laat je er ook niet door opsluiten. Is dat een houding van verzet?

‘Het werken op alternatieve locaties is voor mij geen strategie. Het gebruik maken van plekken die verbonden zijn met het dagelijkse leven, met het huiselijke leven is voor mijn beeldtaal een noodzaak. Maar het is niet ingegeven door de wil om te reageren op het kunstsysteem. Ik heb net zoveel plezier in het werken op specifieke kunstplekken als op alledaagse plekken daarbuiten. Het werken op scholen bijvoorbeeld is voor mij geen sociale missie. Ik sta soms gewoon dichterbij jongeren – actief, kritisch en niet-institutioneel. Maar het is ook weer niet zo dat het niet uitmaakt wat je doet. Als mensen ervaringen ondergaan op andere plekken en hun benadering is coherent dan interesseert me dat. Ik houd ervan ervaringen te delen met mensen die mij volgen en die begrijpen wat ik doe. Maar als ik het gevoel heb dat het demagogisch wordt of onprofessioneel dan weiger ik projecten.’

Hoe situeer je jezelf in het landschap van de hedendaagse kunst, met het oog op die hele nieuwe generatie die midden in een pop-art revival zit?

‘Het is de zoveelste frivole esthetiek waar ik me, wat bepaalde elementen betreft, niet aan wil meten. Die terugkeer naar een bepaald type beelden en media is niet nieuw, al interesseert het werk van Philippe Parreno, Claude Closky, Hugo Rondinone en Xavier Veilhan me wel enorm. Ik voel me zeer verwant met een aantal van deze kunstenaars die een andere vorm van functioneren binnen het kunstsysteem ontwikkelen.’

Kun je een aantal kunstenaars, schrijvers, filmmakers of muzikanten noemen die er volgens jou toe doen?

AC/DC, Autrechre, Bach, Bettelheim, Björk, Bowie, Buren, Ingrid Craven, Nick Cave, Matta-Clark, Le Corbusier, Napalm Death, Debord, Duras, Public Enemy, Fassbinder, Fad Gadget, Genêt, Gilbert and George, Billie Holiday, Jarmusch, Journiac, De Keersemaker, Kitano, Marilyn Manson, Meinhof, Messerine, Nauman, NTM, Einstürzende Neubauten, Nietzsche, Pacino, Gina Pane, Pantera, Piaf, Plastikman, Iggy Pop, Sun Ra, Reich, Rutault, Lars von Trier, Pan Sonic, Sonic Youth…

Welk project dat je niet hebt gerealiseerd zou je graag nog eens willen

maken?

‘Ik stel mezelf nooit dat soort vragen. Het zijn er duizenden. Ik zou graag een vliegtuig willen besturen, in de lucht en in de ruimte willen zijn. Ik hou van alles wat je vanuit de lucht kan zien. Ik droom vaak dat ik kan vliegen. In de psychoanalyse wordt dit vast wel verklaard.’

Jérôme Sans

Recente artikelen