metropolis m

Leedvermaak
Kunst in België in 2003

Een overzicht van jonge Belgische kunst in het M HKA wordt door Els Fiers aangegrepen om een roerig jaar te bespreken. Een nieuwe generatie Belgische kunst dient zich aan, maar dat gaat niet helemaal zonder slag of stoot.

Wie dacht dat de Belgische kunst in het teken staat van Jan Hoet en een handvol gevestigde kunstenaars heeft het mis. In 2003 kregen de kopstukken onverwacht een paar emmers vol kritiek over zich heen. Tegelijk werd er behoorlijk wat werk van jonge Belgen voor het voetlicht gehaald. Niet altijd met evenveel succes, soms zelfs met zodanig weinig werkelijkheidszin dat het even lachwekkend werd, maar toch bleek een zaak duidelijk: in België is een nieuw kunstklimaat in de maak. Alleen jammer dat het er voorlopig nog zo DOF, GRAUW EN GRIMMIG uitziet.

Eerste pijnpunt: de inmiddels tot cliché verworden tentoonstellingsopening. Waar het nut van zoveel ijver tot tranen toe bejubeld wordt en waar curatoren elkaar het stof van de schouders kloppen. Meestal zijn zulke introducties tekenend voor de kwaliteit van de expositie. Hoe meer lof, des te teleurstellend de feiten. Bloemetjesgordijnen in de kunst: ze komen zo frequent voor dat het lijkt alsof ze echt ergens goed voor zijn, en anders hebben de curatoren/ directeuren/ geldschieters toch in elk geval de gelegenheid om elkaar glanzend van voldoening toe te lachen voor het oog van een publiek.

Maar hadden we het niet over kunst? Eind december stak het M HKA van wal met een van zelfbewieroking bol staande tentoonstelling. Once upon a time, een blik op kunst in België in de jaren ’90 trok de sluier over de collectie van de Cerabank weg. En wat bleek: op een paar uitzonderingen na was de Cera Foundation eigenaar geworden van vooral middelmatig werk. Daaraan had het M HKA nog wat extra’s toegevoegd, zodat met een zweem van deskundigheid kon worden beweerd dat men hier te maken had met ‘Belgische kunst uit het afgelopen decennium’. Je kon een blik werpen op wat zonder enige twijfel de allersaaiste periode uit de geschiedenis van de Belgische kunst moet zijn geweest.

De meest voorkomende tint was regenachtig grijs, de gemiddelde afmeting per werk een halve vierkante meter, de inhoudelijke strekking over het algemeen onbeduidend met net dat toefje vaagheid waarmee een kunstenaar hoopt op een interpretatie van iemand die echt zijn best wil doen. Het kroonjuweel was een nieuw werk van Joëlle Tuerlinckx. Hoewel Tuerlinckx het er gewoonlijk niet onaardig vanaf brengt, had ze dit keer een installatie bedacht met vellen papier die onder invloed van zonnebanklampen dienden te vergelen. Tja slijtage, als je het mij vraagt toch ook weer geen onderwerp waarmee je de ware artistieke ziel ontdekt.

Maar kunstenaars moeten niet altijd de kop van jut zijn, veel onheil geschiedt wanneer curatoren en andere actoren op het terrein voor halfslachtige oplossingen zorgen. En wanneer ze na stomende introducties op de proppen komen met niet meer dan een doodgewone tentoonstelling. Een dosis realiteitszin zou met andere woorden niet misstaan, maar die wordt alsmaar ondergraven door de ongezonde overtuiging dat kunst interessant is, alleen omdat het kunst is. Een reeks bloederige strepen op een blad, een foto van een achterhoofd, schapen in de wei: ongetwijfeld hoort er een uitleg bij, maar laten we zeggen dat het zo al volstaat.

Of neen, laten we hier een zekere vorm van verontwaardiging tegenover plaatsen – niet teveel want dat zou in slechte aarde kunnen vallen – maar ook niet te weinig, want dan zou men misschien denken dat we heimelijk plezier scheppen in de matige voortbrengselen van eigen bodem. En dat doen we niet. In ieder geval dit: het steunen en promoten van jonge Belgische kunstenaars – hetgeen de Cera Foundation en het M HKA beweren te doen – lukt niet door deprimerende tentoonstellingen te maken. En nog minder door te insinueren dat kunst fascineert, domweg omdat men werk selecteert van artiesten die hun beste dag niet hadden. Of om wat voor mistroostige reden dan ook.

Tweede voorbeeld. In het Brusselse Bozar liep tot begin september de Prijs Jonge Belgische Schilderkunst 2003. De titel is enigszins misleidend want de tentoonstelling betrof meer dan schilderkunst alleen. Qua presentatie viel de Prijs lang niet tegen: de deelnemers kregen de ruimte en kwamen met afgewerkte installaties voor de dag. Technisch viel er niet veel op aan te merken, maar zeer eigenzinnig kon je de inzendingen bepaald niet noemen. Het leek wel alsof de kunstenaars hadden afgesproken om bijdragen te leveren die wedijverden om de titel van braafste idee.

En inderdaad: de winnaar (Christophe Terlinden) kreeg de prijs voor een vredesproject, zowaar. Voor Israël en Palestina, alsof ze daar zitten te wachten op een kunstenaar die het probleem eventjes zal oplossen met een leuk project. Wat een groteske, naïeve gedachte. Maar zeg het niet hardop want kunstenaars met een communiezieltje vallen in België erg in de smaak. Zeker wanneer ze VREDE op het oog hebben, en overigens ook wanneer ze troosteloze landschappen fotograferen, vrouwen met menstruatieklachten schilderen en constructies maken die met een beetje geluk in een drassige modderpoel kunnen staan.

Maar we wijken af, want in principe mogen kunstenaars maken wat ze willen. Alleen wordt het zo zoetjesaan ergerlijk dat de scheppers van allerhande contextvormende evenementen (tentoonstellingen, prijsuitreikingen, uitgaven enzovoort) middelmaat tot norm willen verheffen, en dat doen met de overtuiging van missionarissen die zich tot een stel heidenen richten.

Maar in de kritiek was er plots wel sprake van een heuse rel. Na jaren van beleefde en tot vervelens toe gematigde commentaren leek het ineens alsof de poorten van de hel werden opengegooid. Geheel in tegenstelling tot de makkelijk te plooien en weg te zetten brave kunstenaar wierp cultuurfilosoof Frank Vande Veire zich in de strijd als WREKER DES VADERLANDS. In de krant De Morgen verscheen een vonkenslaand essay waarin hij niet zozeer de kunst, maar het wereldje stevig achter de vodden zat.

Met een ferme haal scalpeerde hij Jan Hoet, Wim Delvoye, Thierry De Cordier en Jan Fabre, met bovenop nog een frontale aanval op de manier waarop het viertal kunst aan de man brengt. Vande Veire had vervolgens de handen vol aan het blussen van brandjes en het tot in den treure uitleggen van wat hij nu had bedoeld. Trouwens, wat wilde de cultuurfilosoof eigenlijk zeggen? Want wat ontvangen werd als een messcherpe kritiek op de Belgische kunstwereld was ook grotendeels een uiting van verzuchtingen die je opvangt achter de schermen.

Kort samengevat: Hoet, Delvoye, De Cordier en Fabre mochten om uiteenlopende redenen wel eens een toontje lager zingen, en daarbovenop hield Vande Veire een pleidooi voor meer ernst, minder cynisme en vooral minder kletskoek. Waarna hij er zelf een lading kletskoek tegenaan gooide, maar dat vonden we persoonlijk wel sportief van de man. Misschien was het overigens het essay zelf niet, maar wat het teweeg had gebracht dat van belang was voor het kunstklimaat in België. Minstens de helft van de artistieke incrowd voelde zich geroepen om met de vlam in de pen te reageren, en plots leek het, vergeleken bij de veelal gezapige teneur rondom kunst, alsof er een ware polemiek op gang was gekomen.

Helaas gingen er – ook bij Vande Veire zelf – nogal wat rancuneuze geluiden op en stonden de veldslagen al snel in het teken van het behalen van het eigen gelijk. Wat op termijn ook weer begint te vervelen. Discussies als deze leiden immers dikwijls tot Babylonische spraakverwarringen waarbij velen vooral te kampen hebben met een gekrenkt eergevoel.

Het resultaat overtrof alle verwachtingen. Een misnoegde De Cordier kondigde zijn nakende emigratie aan, een verbolgen Hoet versleet Vande Veire voor pastoor en dan volgden nog een resem originele beledigingen als SOCIOLOOT en FRUSTRAAT, die overigens geen onaardig bewijs vormden van het nog onaangeroerde taalpotentieel bij Belgische kunstenaars. De goede verstaander leerde wellicht nog het meeste uit het spitante weerwerk: dat als het erop aankomt, er een onwaarschijnlijke vijandigheid bovendrijft. Een zinnige communicatie met botsende meningen bleek nauwelijks haalbaar en wat ook niet meer kon worden weggemoffeld was dat de sfeer niet echt gunstig is voor kunst tout court.

Uiteindelijk levert dat weinig meer op dan enig vermaak voor mensen die tuk zijn op leedvermaak. Vanuit dit oogpunt is het niet eens vreemd dat jonge kunstenaars met vredesprojecten komen aandraven, of met foto’s van schapen in de wei. Daar komt tenminste niet zoveel lawaai uit, en het is een relatief zekere methode om ruzie te vermijden, met als bonus dat de vriendelijke kunstliefhebber blij is dat hij iets herkenbaars treft. En als het even meezit win je er tussen de bedrijven door ook nog een prijs mee.

Els Fiers

Jonge Belgische Schilderkunst

Bozar, Brussel

25 juni tot en met 27 september 2003

Once Upon a Time…M HKA, Antwerpen

20 december 2003 tot en met 29 februari 2004

Els Fiers

Recente artikelen