Leeg na oplevering
Het Van Abbemuseum in Eindhoven en het Museum Boijmans Van Beuningen zijn verbouwd. Twee nieuwe musea voor een nieuwe eeuw, met dank aan de vertrekkende directeuren. Zijn deze musea nu klaar voor de toekomst?
Van Abbe en Boijmans: een beetje ongemakkelijk gevoel geeft het wel. Er staan nu twee musea die onmiskenbaar het handschrift van de vertrekkende directeurs Jan Debbaut en Chris Dercon dragen, maar het zijn anderen die er inhoud aan gaan geven. Andere directeurs, andere conservatoren, andere visies op het museum. Een consequentie kan zijn dat de nieuwbouw nooit de betekenis krijgt zoals de bouwheren zich dat ooit hebben voorgesteld. Of dat erg is, weet ik niet.
Zeker is dat het snelle vertrek het directeurschap volledig in het licht stelt van de nieuwbouw. Alsof dat het belangrijkste is wat men heeft bereikt. Een nieuwbouw is een managementprestatie van formaat, maar een directeurschap gaat om veel meer dan goed zakelijk management en bouwheerschap. De museale infrastructuur mag een sterk symbolische lading hebben, per saldo wordt de directeur toch afgerekend op zijn inhoudelijke visie, de tentoonstellingen, het verzamelbeleid. De nieuwbouw is slechts de drager van de visie.
Rudi Fuchs heeft dat goed begrepen. Weliswaar tegen wil en dank en deels uit nood geboren, sluit hij zijn directoraat af met een groots overzicht. In de beste traditie van zijn Couplet-tentoonstellingen toont hij onder de titel Tot zover een ware potpourri van wat de collectie in zijn ogen vermag. We zien zijn stokpaardjes passeren, die in de afgelopen jaren keer op keer, en naar het oordeel van velen tot vervelens toe, tot ijkpunt van de recente kunstgeschiedenis zijn uitroepen. We zien de vrienden van weleer, die nog altijd met alle egards worden behandeld, hoe simpel en uitgehold hun kunst inmiddels ook geworden is. En we zien de spaarzame ontdekkingen van de laatste jaren, waar de artistieke goegemeente steeds weer geen liefde voor op wist te brengen. Niet in de laatste plaats zien we hoe de Amsterdamse directeur, ondanks verwoede pogingen bij de tijd te blijven, van het Stedelijk Museum een museum van twintigste-eeuwse kunst heeft gemaakt, waarin de traditie hoogtij viert en schilderkunst de overlevering dicteert. Het is een fel bekritiseerde en door velen betreurde visie op de hedendaagse kunst, maar het is er wel een die het directoraat van Fuchs ten volle kenmerkt. Nog eenmaal legt de directeur verantwoording af en denkt daarbij: take it, or leave it.
In vergelijking met het ietwat anachronistische en monomane beleid van Fuchs lijkt dat van Debbaut en Dercon op een prettige manier overzichtelijk. Toch is ook hun erfenis vrij eendimensionaal en helder, althans zoals afgeleid kan worden uit de musea die zij onlangs hebben geopend. De prangende vraag daarbij is uiteraard of Debbaut en Dercon er beter in geslaagd zijn hun musea op de toekomst voor te bereiden dan Fuchs bij het Stedelijk?
Het nieuwe Van Abbe oogt vitaler dan ooit, maar in museale visie verschilt het niet veel van het Stedelijk onder Fuchs. Met de nieuwbouw heeft Debbaut een waarachtig modernistisch paleisje gerealiseerd, een juwelenkistje waar de kunst het geheel en al voor het zeggen heeft. Het gebouw van Abel Cahen mag er weliswaar een zijn met vele doorkijkjes, de blik blijft naar binnen gekeerd, op de kunst en niets anders anders dan de kunst. Van Abbe is een kunstburcht, een slot, zelfs inclusief slotgracht. De wereld wordt op veilige afstand gehouden, want de wereld is eng en inferieur in termen van esthetische genieting. Kunst is een verhaal apart, zo wordt hier gesteld. Zij verdraagt geen wereldse ruis. Vergeten lijken de ervaringen uit de Vonderweg, waar het Van Abbe met veel succes gedurende vele jaren een soort kunsthal bestierde en het artistieke experiment van een nieuwe generatie bracht. In het nieuwe Van Abbe zie je er niet veel van terug, op de in situ-kunst in een grote studio en een trappenhuis na. Dat is spijtig, want de Vonderweg bracht het Van Abbe terug aan het front van de actuele ontwikkelingen. De terugkeer naar de oudbouw is daarmee ook een terugkeer in de tijd en een terugkeer naar een ander soort kunst. Een typisch twintigste-eeuwse kunst, die door het hele gebouw de toon zet. Het Van Abbe in zijn huidige gedaante is een conservatief museum. Het ziet terug op het rijke verleden, met een ouderwets onaantastbaar geloof in de autonome kwaliteit van kunst. Dit Van Abbe is de natuurlijke habitat van ‘echte’ kunst, van ‘museale’ kunst, bij voorkeur die van Debbauts favorieten, de beeldhouwers Vercruysse, Bustamente, Munoz en Kemps. Het gebouw lijkt speciaal ontworpen voor deze cerebrale kunst uit de jaren tachtig. Of de veel minder esthetisch werkende jongere generatie zich er net zo thuis zal gaan voelen valt nog te bezien. Het lijkt niet Debbauts eerste zorg te zijn geweest. Zijn museum is geheel en al gedicteerd door de collectie, die, het is vaak gezegd, ook van een bijzondere kwaliteit is. Maar of die onverbiddelijke keuze voor het verleden ook een keuze voor de toekomst is?
In vergelijking met de burcht die het Van Abbe is, stelt het Boijmans zich veel kwestbaarder op. Waar Eindhoven gedistingeerd is, afstandelijk en voornaam, biedt Rotterdam een verfrissende opening naar de stad. Met de nieuwe glazen schil die zich om het oude gebouw heeft genesteld, is het museum gesloten bolwerk af. Dit is een museum dat geen geheimen meer kent. Dit museum is van het volk en voor het volk. Iedereen mag weten wat er plaatsvindt, iedereen kan het zien, iedereen kan het begrijpen. De functies die vanaf de straat zichtbaar worden hebben niets te maken met een ingewikkelde esthetische genieting, zoals die in Eindhoven wordt gehuldigd. Rotterdam stelt kennisoverdracht voorop. We zien een bibliotheek, we zien onszelf gespiegeld in een grote poortsculptuur, er is een winkel en in de entree is een ingenieuze datawolk geïnstalleerd waar de bezoeker beelden uit de collectie met elkaar en met beelden en informatie van elders in verband kan brengen. De bibliotheek en het digitale beeldarchief symboliseren de beeldenbank die het museum wil zijn: hybridisch, onpretentieus en uiterst communicatief. Typisch genoeg zijn bijna alle nieuwe ruimtes een soort verbindingsruimtes: tussen de zalen, tussen de verschillende trajecten door het museum, tussen binnen en buiten. Het vernieuwde museum van Paul Robbrecht & Hilde Daem is het museum van de overbrugging.
Openingstentoonstellingen bieden onvoldoende inzicht om de consequenties van de nieuwbouw ten volle te doorzien en dus de erfenis van beide directeuren goed in te schatten. Maar de teneur is gezet en die toont aan dat de erfenis van Debbaut geënt is op een conservatief, modernistisch idee van het museum, waarin de collectie als waardevaste kern centraal staat en de autonomie van de kunst onaangetast is. Het Boijmans heeft daarentegen zijn hybridische karakter dat besloten ligt in de gevarieerde collectie van moderne en oude kunst en design, vertaald naar een programma waarin die verschillende onderdelen op integrale wijze gecombineerd kunnen worden. In plaats van een modernistische burcht is het een kennisinstituut, met alle dynamiek van dien. Niets is sneller verouderd dan kennis en dus huldigt het Boijmans in feite veranderlijkheid als principe. Voor een museum mag dat een revolutie genoemd worden. Een revolutie die voor het huidige Van Abbe ondenkbaar is. Of deze flexibiliteit het museum van Dercon beter dan het Van Abbe wapent voor de talloze nieuwe sociaal-maatschappelijke eisen waarmee musea in de nabije toekomst geconfronteerd zullen worden, valt te bezien. Het heeft er wel alle schijn van.
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M