LESSEN UIT SÃO PAULO
LESSEN UIT SÃO PAULO
Dit is het verslag van een vijfdaagse verkenningstocht door São Paulo. Of beter gezegd: een liefdesverklaring aan deze gigantische, alles verorberende wereldstad en haar al even grote, gulzige kunstinstituten en culturele centra.
Dit wordt een verhaal dat ingeleid zou kunnen worden door mijn huidige obsessieve gedrag. Ik heb zojuist vier uren verspild (nou ja, verspild?) met het vissen op internet naar meer, meer São Paulo, meer Brazilië, zo veel als ik kan vinden, door middel van geluid.
Als ik deze woorden zou kunnen laten samensmelten met muziek, dan zou ik dan onmiddellijk doen. Dan zou ik Deize Tigrona voor je opzetten. Ik draai, terwijl ik dit schrijf, alles wat ik maar van haar kan vinden op myspace en iTunes. Tigrona zingt (brult) over haar overspelige man, haar eigen prijzenswaardige arbeidsethos en anale seks. Dat is tenminste wat mij is verteld, want ook al zegt mijn intuïtie dat ik het wel kan, ik kan helemaal niets verstaan van haar zoetvleiende, grillig Braziliaans-Portugese zang.
De viriel en vitaal klinkende Baile Funk van mensen als Deize Tigrona is misschien wel de wettige (of juist onwettige?) erfgenaam van muzikale en culturele voorlopers als de bossa nova uit de jaren vijftig en de Tropicália-beweging uit de jaren zestig en zeventig. Als dat zo is, dan zet het een Braziliaanse traditie voort: het streven naar politieke en sociale eenheid, dat sterk gegrond is in het heden, maar ook gekoppeld aan de geschiedenis of folklore van het land.
Cultureel kannibalisme
Politiek, muziek, esthetiek en nationale identiteit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden in Brazilië. Je ziet het op straat, je hoort het in de muziek, je proeft het in het eten. In ieder geval in São Paulo, deze gigantische, hectische, lawaaiige, betonnen culturele hoofdstad van Brazilië, waar mensen werken – in tegenstelling tot Rio, waar mensen spelen. São Paulo is onmiskenbaar een stad die bewéégt, dynamisch en in vele richtingen tegelijk. Zelfs als vluchtige bezoeker krijg je in de gaten dat de verschillen tussen mensen, geluiden en eetgewoontes hier niet worden ontkend, maar gelijktijdig mogen bestaan. Deze samensmelting van culturen levert geen melting pot op, zoals je zou verwachten, maar iets anders. Iets organischer, natuurlijker, menselijker?
Het concept van ‘antropofagia’ is cruciaal hier. Net als Tropicália, is het een onvermijdelijk begrip wanneer je spreekt over de cultuur van Brazilië. Het Manifesto Antropófago (gepubliceerd in 1928), letterlijk ‘Kannibalisten Manifest’, was kort gezegd gebaseerd op het idee van cultureel kannibalisme.1 De auteur van het manifest, de Braziliaanse dichter Oswald de Andrade, was een groot voorstander van de nieuwe ‘getechnologiseerde, barbaarse’ mens; hij beschreef en promootte de Braziliaanse neiging om invloeden uit verschillende culturelen op te nemen (eten), te verwerken (verteren) en te hergebruiken (herkauwen). Antropofagia brengt dus een ‘actieve’ relatie tot stand met het koloniale verleden van Brazilië, waarin Latijnse en Europese invloeden volledig zijn geïncorporeerd. En dat is precies wat voelbaar is, ook vandaag de dag.
Dienstverlening
De culturele instellingen in São Paulo lijken één ding gemeen te hebben: ze willen allesomvattend zijn – van de uitgebreide culturele programma’s van Itaú Cultural, een initiatief van Banco Itaú, een van ’s lands grootste banken, tot het veelomvattende Cultural Center Sesc Pompéia, een van de vele culturele centra annex health clubs met gratis entree tot ontelbare evenementen, bibliotheken, sportfaciliteiten en restaurants, via commerciële galeries als Galeria Vermelho en Fortes Vilaça tot het reusachtig grote Centro Cultural São Paulo en Paço das Artes (Paleis van de Kunsten). De drang om alles vast te leggen en te archiveren en de behoefte aan overzicht zorgen er wel voor dat de ambitieuze culturele instituten voortdurend lijken te worstelen met de immensiteit van hun eigen land. Hun vastberadenheid om het noorden, zuiden, oosten en westen te omvatten, leidt ertoe dat netwerken hier als een noodzakelijke werkmethode wordt gehanteerd. Bijvoorbeeld door semimobiele, lokale curatoren in te zetten, die rapporteren over activiteiten in de verschillende regio’s (zoals Itaú en Paco des Artes doen) of door nationale open-inschrijvingstentoonstellingen. Aan deze vorm van ‘sociaal engagement’ ligt een sterk gevoel dienstverlening ten grondslag, in de vorm van het ondersteunen van communicatienetwerken, het verspreiden van informatie en het vestigen van gemeenschapsprojecten.
Alle culturele instellingen in Brazilië zijn particulier. Er zijn weinig of geen door de overheid ondersteunde initiatieven. In plaats daarvan is er een wet, de zogenaamde Lei Rouanet, die substantiële belastingverlaging verleent aan goedgekeurde bedrijven die wensen te investeren in goedgekeurde culturele activiteiten. Vandaar dat niet alleen Banco Itaú, maar ook Banco do Brasil zo veel geld stoppen in hun culturele programma’s (Itaú alleen pompt elk jaar al 38 miljoen dollar in haar programma).
Apolitiek
Het probleem van dit systeem is natuurlijk evident: er is goedkeuring van beide kanten vereist, waardoor men dus vooral geneigd is om de meer bekende culturele producenten te ondersteunen. Maar er bestaan alternatieven. Een programma als Rumos (paden), opgezet door Itaú Cultural, sponsort niet alleen de reeds ondersteunde projecten – integendeel zelfs. Het is een lange termijnproject, bestaande uit verschillende edities van elk twee jaar, dat zich richt op een groep veelal jonge en veelbelovende curatoren, die gedurende een langere periode op verkenning gaat, verslagen schrijft over wat er op cultureel gebied gebeurt in de verschillende delen van het land, en uiteindelijk een selectie presenteert in de vorm van een tentoonstelling. Dit cultureel in kaart brengen leidt hopelijk tot enige bekendheid – al is het slechts voor een selecte groep. Je vraagt je af hoe kunstenaars het überhaupt voor elkaar krijgen om te overleven – zonder enige vorm van individuele ondersteuning (het geld gaat naar de instituten), zonder geld voor productiekosten en zonder degelijke kunstacademies (er zijn wel twee particuliere kunstacademies, maar die zijn extreem duur). Het is geen wonder, aldus Pieter Tjabbes van het in São Paulo gevestigde culturele agentschap Art Unlimited, dat veel kunstenaars afkomstig zijn uit welvarende families.
Misschien is dat ook een reden voor de apolitieke tendens in de huidige Braziliaanse kunst. Volgens een van de hoofdcuratoren van Itaú, Paulo Sérgio Duarte, heeft de Braziliaanse kunst haar aandacht de afgelopen twintig jaar verschoven van rurale naar stedelijke kwesties, met een neiging naar ‘persoonlijke, existentiële visies op de relatie tussen kunst en leven’. Dit is te danken aan ‘een algehele teleurstelling in de linkse politiek’, zo verklaart Duarte. Sinds hun terugkeer op het politieke podium zijn ‘veel van de beloofde veranderingen niet gerealiseerd en is er nog altijd sprake van een hoge mate van corruptie’. Duarte vertelt dat er sprake is politieke vermoeidheid, in reactie op politiek geharrewar zal een ‘Paulista’ zijn schouders ophalen met de woorden ‘give me a break’.
De houding van Martin Grossmann, de directeur van het Centre Cultural São Paulo (CCSP), lijkt daar nauwelijks op. Zijn uitstraling is veeleer ‘give me more’. Grossmann is een enthousiaste man, die ons eerder rennend dan lopend door zijn indrukwekkende 50.000 vierkante meter grote culturele centrum rondleidt. Hij beschrijft hoe hij recentelijk het onderscheid (zowel in fysieke als figuurlijke zin) tussen de verschillende afdelingen (muziek, kunst, theater, dans, cinema, bibliotheek) nog verder heeft verkleind en hoe hij de kantoorruimtes opnieuw heeft geordend zodat iedereen nu in een grote open ruimte werkt. Er heerst inderdaad een gevoel van ‘samenzijn’ en enorm potentieel in dit gebouw, met al haar auditoria, geluidsarchieven, bibliotheken, tentoonstellingsruimtes die allemaal naadloos met elkaar verbonden zijn door brede trappartijen, open gangen en glazen wanden. ‘De CCSP opende haar deuren in 1982, nadat haar plannen waren herzien omdat de toenmalige staatssecretaris van Cultuur in 1978 naar Parijs was geweest en daar het Centre Pompidou had gezien’, verklaart Grossmann. ‘De architecten van het gebouw, Luiz Benedito Telles en Eurico Prado Lopes, hebben evenwel nooit de aandacht gekregen die ze verdienden. Voor velen zijn ze in feite nog volstrekt onbekend.’
De opdracht en realisatie van het CCSP vonden plaats tijdens het militaire bewind in Brazilië (1964-1985); het is dus een kindje van rechts, zo te zeggen, wat het voor veel aanhangers van links ‘moeilijk’ maakt om de architecturale kwaliteit van het gebouw te erkennen. ‘Het heeft geen historische geloofwaardigheid’, vertelt Grossmann ons, terwijl we in een van de hoofdruimtes staan, die de arena wordt genoemd en aanvoelt als een gigantische entreeruimte. Hij wijst naar een verre uithoek waar twee bankjes staan en zegt: ‘op zaterdagen vinden daar gratis psychoanalytische sessies van een half uur plaats’. En nee, dit is geen kunstenaarsproject, dit is het ware leven, de echte publieke dienstverlening.
Relationele architectuur
Dat een gebouw een afspiegeling kan zijn van de politiek van haar tijd is niets nieuws. Maar dat het ook een verschuivende, of zelfs wispelturige verhouding met die tijd kan hebben, dat is opmerkelijk. CCSP was niet het enige instituut dat zijn oorsprong weerspiegelde. Het Paço das Artes, opgericht in 1970 en verbonden aan het Secretaria de Estado da Cultura de São Paulo (staatsdepartement van Cultuur van São Paulo) maakt zijn verhaal zelfs nog schaamtelozer kenbaar. Curator Fernando Oliva vertelt hoe halverwege de bouw werd stopgezet, vermoedelijk uit angst dat ze een potentiële ontmoetingsplek voor studenten aan het creëren waren. Het Paço das Artes, op de campus van de universiteit, was aanvankelijk bedoeld als een grootschalig multifunctioneel centrum, wederom open en vloeibaar in ontwerp en inhoud. Vandaag de dag is het slechts de helft van wat de bedoeling was. Oliva neemt ons mee door het gebouw, grotendeels een verlaten betonnen structuur, deels in gebruik voor performances of tentoonstellingen in de buitenlucht (als de financiën het toestaan). Het gebeurt niet vaak dat je de achterliggende ideologie en voortdurende strijd zo concreet kan aanschouwen. Het heeft dan ook iets ontroerends om middenin deze moderne ruïne te staan, die slechts een schaduw is van wat het zou moeten zijn. Oliva is echter niet al te sentimenteel in zijn verhaal over de problematische geschiedenis van het instituut. Net als bij de anderen die we hebben ontmoet, zit er een berustend maar verfrissend kantje aan zijn no-nonsense benadering.
Ik herinner me wat Ivo Mesquita, curator van de Pinacoteca en hoofdcurator van de laatste São Paulo Biennale, zei over zijn landgenoten: ‘het vermogen om zowel anderen als onszelf te parodiëren onderscheidt ons van de tragische gevoeligheid van onze Latijns-Amerikaanse buren’. Dit is inderdaad dezelfde Ivo Mesquita die, tijdens een drankje, mijn romantische ideeën over politiek geteisterde architectuur onderuithaalde: het was, zo beweerde hij, een economische kwestie, het staatsdepartement had simpelweg geen geld meer.
Sexy buurthuizen
Wat de precieze aard van Paço das Artes ook is, de wijze waarop zijn geschiedenis wordt betwist door de lokale inwoners is op zich al een interessant gegeven. Enerzijds toont het een pragmatische scepsis over de recente mythologie, anderzijds biedt het mogelijkheden om hedendaagse verhalen te vertellen.
Over het algemeen lijkt São Paulo vol met verhalen te zitten en lijken de Paulista bijzonder sociale mensen (zelfs de galeriehouders waren alleraardigst). Kan hun ongelooflijk charmante en gastvrije gedrag ook te maken hebben met hun drang naar het in kaart brengen van hun eigen culturen en het archiveren van hun eigen geschiedenis? Met hun voortdurende verteren en herkauwen van hun eigen identiteit? Met het bouwen van community centra die onderdak bieden aan ontmoetingsplekken, podia voor debat, culturele uitwisseling en openbare ruimtes voor directe, didactische dienstverlening?
Zonder twijfel wordt de samenleving van de Paulista gespiegeld in de structuren van haar culturele instellingen. Elke samenleving krijgt tenslotte de culturele instituten die het verdient, nietwaar? De multifunctionele instituten die wij zagen tijdens onze reis, riepen bij mij vragen op over onze eigen benadering van instituten: waarom hebben wij geen spannende allesomvattende, breedsoortige, multigelaagde, alles-is-mogelijk gebouwen voor cross– of multidisciplinaire uitwisseling? Waarom hebben buurthuizen in ons land zo’n totaal niet-sexy uitstraling? Is onze bewezen affectie voor disciplinaire focus niet zwaar verouderd? Deze gedachte doet me denken aan wat een dame tegen mij zei tijdens een van de etentjes. Ik had haar gevraagd of het echt waar was dat er geen kunstacademies in São Paulo zijn; dat als iemand kunst wilde studeren, hij of zij naar een gewone universiteit moest en de atelierpraktijk moest combineren met andere studies. Ze antwoordde bevestigend. Ik begon haar uit te leggen wat de waarde van ‘ons’ systeem was en ik herinner me dat ze me volstrekt uitdrukkingsloos aankeek. Uiteindelijk zei ze: ‘maar is jullie systeem niet veel conventioneler dan het onze?’.
Deize Tigrona gaat nog steeds flink tekeer op de achtergrond als ik – toevallig? – het volgende twitterbericht binnenkrijg van het Museum of Modern Art: ‘Wat vind je van dit citaat: We kunnen niet meer alleen maar over kunst gaan … Museums zijn de nieuwe buurthuizen.’
Maxine Kopsa is redacteur van METROPOLIS M
2) Voor meer over MoMA’s twitterbericht over musea als de nieuwe buurthuizen, zie het artikel waaraan ze refereren in de New York Times.
Maxine Kopsa