Leven met censuur
Leven met censuur
Positie #2
In sommige gebieden van de wereld is het schrijven over kunst een riskante bezigheid. Bijvoorbeeld in Thailand en Birma, waar de kunstkritiek rekening moet houden met de regels van de censuur.
Na de militair staatsgreep in Thailand in 2006 werden in december 2007 eindelijk ‘democratische’ verkiezingen gehouden. Bij deze verkiezingen wonnen de aanhangers van de PPP – de verdreven partij van Premier Thaksin Shinawatra – bijna een meerderheid aan zetels. Alle minderheidspartijen werden verwijderd uit het parlement en de door het leger ondersteunde Democratische Partij werd als enige in de oppositie geplaatst. Samak Sundaravej werd als leider van de PPP en als 25e premier van het land gekozen. Tijdens de eerste zitting van het parlement deed zich een onverwacht probleem voor. De zitting werd live op televisie uitgezonden en door een gebarentolk vertaald voor doven. Volgens afspraken, gemaakt met de nationale Vereniging van Doven (NADT), werd daarbij het gebaar voor Sundaravej gevormd door de handen met geopende vingers als een kommetje over de neus te plaatsen, een verwijzing naar de grote, appelvormige neus van de premier. Na de uitzending schijnen stafmedewerkers van de PPP over deze interpretatie geklaagd te hebben. Wanneer er in Thailand in gebarentaal een nieuw teken gecreëerd wordt voor de naam van een persoon, wordt vaak een uniek fysiek kenmerk van die persoon gebruikt in combinatie met de eerste letter van de naam (volgens de NADT wordt er niet met opzet de spot gedreven met de nieuwe premier of wie dan ook). Het teken voor de leider van de Democratische Partij bijvoorbeeld, wordt gemaakt door de handpalmen over het gezicht te bewegen en een duim op te steken. Dit gebaar verwijst naar zijn knappe uiterlijk; de opgeheven duim refereert naar de eerste letter van zijn naam.
Vorig jaar was er in Thailand sprake van een ware controverse toen de Raad voor Filmkeuring van de filmregisseur Apichatpong Weerasethakul eiste dat hij drie scènes zou schrappen uit zijn laatste film Syndromes and a Century (2006), omdat die ‘niet geschikt voor publieke vertoning’ werden bevonden. De drie scènes die geschrapt dienden te worden waren scènes met gitaarspelende monniken, geanimeerd pratende dokters met een glas whisky in hun hand in een ziekenhuis, en eveneens in een ziekenhuis, een dokter die zijn vriendin zoent. Zowel de Vereniging van Doktoren als de Raad voor Filmkeuring beweerden dat deze scènes ‘het imago van doktoren en monniken bezoedelden’. Weerasethakul weigerde de scènes te verwijderen en maakte het volgende statement: ‘Ik behandel mijn werk alsof het mijn eigen zonen en dochters zijn. Als deze films om wat voor een reden dan ook niet in mijn eigen land kunnen bestaan, laat ze dan vrij zijn. Er is geen enkele reden ze te verminken uit angst voor het systeem. Anders zou er geen reden meer zijn om kunst te blijven maken.’ Sindsdien is de film alleen nog maar buiten Thailand vertoond, onder meer op het filmfestival van Venetië, terwijl andere Thaise films die veel gewelddadigere en controversiëlere scènes bevatten wel wijdverbreid vertoond worden.
Deze twee afzonderlijke gebeurtenissen hebben volgens mij alles met elkaar te maken. Ten eerste omdat beide over ‘beeld’ gaan. In Thailand lijkt alles primair door beeldvorming bepaald te worden, gebaseerd op bepaalde morele criteria en minder door argumenten, taal of de ratio. Dit zou je kunnen omschrijven als het ‘Thai-zijn’: een gemeenschappelijk ‘beeld’ van een samenleving dat tot stand kwam gedurende de modernisering van het land. De van oudsher heersende klasse, met name de monarchie, het leger en de boeddhistische instanties, heeft dit denkbeeld gebruikt om de legitimiteit van hun macht te verstevigen. Onder deze omstandigheden is er weinig ruimte voor westerse kunst en haar discours, die juist functioneren vanuit de onbegrensdheid van de verbeelding.
De beperkingen die de Thaise identiteit oplegt aan de verbeeldingsvrijheid treft tal van talenten. Vorig jaar moest een jonge kunstenaar zijn schilderijen met ‘hebberige’ monniken in de vorm van vogels, onder druk van boeddhistische groeperingen van de muur te halen omdat zij ‘schade berokkenen aan het imago van de monniken’. Er wordt in dit soort discussies nooit ingegaan op de kwaliteit van het werk.
Laat ik de situatie vergelijken met buurland Birma. De Birmese kunstkritiek heeft het al lange tijd moeilijk omdat goede schrijvers, de intellectuele gemeenschap en de levendige kunstscene allemaal zijn verdwenen en in de gevangenis of in vluchtelingenkampen zijn beland. De meest gerespecteerde persoon op het gebied van de kunsttheorie, de 78 jaar oude U Win Tin, is tevens de langstzittende politiek gevangene in Birma. Hij zit een straf uit omdat hij de ideologisch adviseur was van Aung San Suu Kyi en haar partij, de NLD. Tot op heden is er geen kunstcriticus die zijn gevierde boek A Quest for Beauty qua passie en inzicht in kunst – de Birmese kunst in het bijzonder – heeft kunnen evenaren. Je kunt dan ook stellen dat niet alleen de politieke oppositiebeweging te lijden heeft gehad onder het verlies van haar meest briljante ideoloog, maar dat ook de kunstkritiek in Birma het gemis van haar mentor niet te boven is gekomen. Daarbij komt dat alle boeken nauwgezet worden doorgelicht alvorens ze gedrukt mogen worden, wat een klassiek voorbeeld is van hoe machthebbers de vrijheid van expressie aan banden leggen. Net zoals voorheen in de Sovjet Unie, China en Iran gaat de intellectuele gemeenschap hier onder gebukt.
‘What is undesireable for the censor is the desire of the desiring subject: the desire of the subject is undesired’, schrijft J.M. Coetzee. [1] Volgens deze logica legt de onderdrukker beperkingen op aan de vrije expressie van deze verbeelding. Wie de onderdrukker in Thailand ook is, hij het abstracte concept van een Thaise identiteit zich zo in de hoofden van de mensen genesteld, dat er geen weg terug meer is. Het leeuwendeel van alle censuur gerelateerde rechtszaken bijvoorbeeld, bestaat uit zaken met betrekking tot majesteitsschennis, omdat het verboden is om zich negatief uit te laten over de monarchie. In geen enkele rechtszaak heeft men bekend met voorbedachten rade majesteitsschennis gepleegd te hebben. Niemand heeft ooit verklaard de monarchie te hebben willen afschaffen, dus met betrekking tot de monarchie is er geen enkele Thai die, om met Coetzee te spreken ‘het onwenselijke verlangt’. De monarchie wordt ook door hen erkend als de essentie van hun Thai-zijn. Dit is een machtig mechanisme om mensen te sussen en geen vragen te laten stellen over ‘vrijheid’ op individueel niveau.
In Thailand heeft het modernisatieproces geen avant-garde opgeleverd, noch heeft het geleid tot een omgeving voor kunst naast het dictatoriale ‘beeld’ dat zich heeft vastgezet in de hoofden van mensen, en dat te sterk is om door kunst bestreden te worden. Een gebarentolk, op zichzelf al een metafoor voor dit onderwerp, heeft als taak een ‘beeld’ te creëren in de meest elementaire betekenis van het woord en op de meest eerlijke wijze. Het is daarom des te meer symbolisch dat een gebarentolk de kwetsbare bijeenkomst van het parlement moest vertalen en vervolgens werd uitgefoeterd voor het zichtbaar maken van wat in feite de kern van het probleem is.
Keiko Sei is schrijver en curator. Ze woont en werkt in Bangkok.
Keiko Sei