Levende monumenten in een open stad – Interview met Arna Mačkić
Arna Mačkić verwierf dit jaar landelijke bekendheid dankzij haar publicatie Mortal Cities & Forgotten Monuments, dat gewijd is aan de wederopbouw van haar geboorteland Bosnië-Herzegovina. De jonge architect en onderzoeker staat voor een ‘inclusieve architectuur’, waarin op een meer sociale manier naar de omgang met de stad wordt gekeken. Een gesprek met een bevlogen vernieuwer, voor wie de inrichting van de stad uit meer bestaat dan het neerzetten van nieuwe gebouwen.
Onlangs stelde je mede een tentoonstelling samen bij Nest, getiteld On Speaking Terms. Waarom wilde je als architect binnen een kunstcontext werken?
‘We leven in een tijd waarin architecten weinig risico’s durven te nemen. Er ontbreekt vaak een grondige visie. Men werkt op korte termijn. Er komt een moment waarop we ons realiseren wat er is gebeurd en wat er verloren is gegaan. Alle verschillende niveaus zijn namelijk innig met elkaar verbonden, van gebruiker tot beleid, en dat wordt regelmatig vergeten. Dit heeft mij samen met mijn partner Lorien Beijaert, met wie ik Studio L A vorm, aangezet tot On Speaking Terms bij Nest in Den Haag, een project waarin we maatschappelijke thema’s aan de orde stellen samen met de kunstenaars Yair Callender, Robert Glas, Charl Landvreugd, Barbara Visser en Marga Weimans. In het tentoonstellingsontwerp zijn de kunstwerken te zien aan de rand van een centraal geplaatst amfitheater waar de bezoekers, vooral middelbare schoolklassen, met elkaar in gesprek kunnen gaan en direct kunnen refereren aan de omringende kunstwerken. De tentoonstelling zouden we uiteindelijk graag willen opschalen naar een implementeerbaar model voor middelbare scholen.’
Waarom werk je vaak samen met kunstenaars?
‘Kwesties als stedelijke segregatie willen we graag op verschillende wijzen en op verschillende niveaus uitwerken en voor het voetlicht brengen. Kunst en kunstenaars zijn daarbij goede bondgenoten. Het maken van tentoonstellingsontwerpen is ook een interessante manier om te onderzoeken hoe ruimte invloed heeft op de beleving ervan en hoe het mensen samenbrengt. We willen daarbij het kunstwerk ondersteunen en de ervaring van de bezoeker versterken. In 2014 maakten we een ontwerp voor Unfair Amsterdam: een ruimtelijke installatie die op zichzelf stond en die samenhang gaf aan het werk van de verschillende tentoongestelde kunstenaars. In 2015 maakten we het tentoonstellingsontwerp voor Lekker Licht in het Centraal Museum in Utrecht met een lange gang die door alle zalen liep. De wanden van de tunnel versprongen ten opzichte van elkaar. Als eerste zag je het licht van het kunstwerk. Pas als je uit de tunnel stapte, kon je het kunstwerk ook daadwerkelijk zien. Op die manier stond het licht centraal.’
In je boek Mortal Cities & Forgotten Monuments bespreek je de functie van architectuur, de impact van de verwoesting op een stad en de politiek van wederopbouw. Waarom heb je dat boek geschreven?
‘Enkele jaren geleden ben ik begonnen met schrijven over de stad Mostar in Bosnië-Herzegovina. Ik ben daar in de buurt opgegroeid. Vanwege de burgeroorlog, die zich tussen 1992 en 1995 afspeelde, ben ik samen met mijn ouders gevlucht. Het merendeel van de stad werd verwoest, waaronder ook het icoon van de stad, Stari Most ofwel de Oude Brug, die een belangrijke sociale en verbindende functie vervulde. Toen ik naar Mostar terugkeerde, na enkele jaren in Nederland te hebben gewoond, begreep ik niet hoe de stad zo anders had kunnen worden, zo nationalistisch en verdeeld. De publieke ruimte is doortrokken van politieke boodschappen en religieuze symbolen. Straatnamen zijn gewijzigd en verwijzen nu naar voormalige fascistische leiders. Ik ben gaan kijken naar de architectuur van voor en net na de Tweede Wereldoorlog, de periode waarin Joegoslavië werd gevormd. President Tito vroeg toen architecten, waaronder Bogdan Bogdanović, om een nieuwe, socialistische, universele beeldtaal te ontwikkelen, voor onder andere monumenten. Ook ben ik de stedelijke verwoestingen van de burgeroorlog gaan reconstrueren. Architectuur werd na de regering van Tito namelijk niet meer ingezet om verschillende bevolkingsgroepen te verenigen, maar juist om de strijd voort te zetten. Toen ik deze elementen in kaart had gebracht, begreep ik de stad beter en kreeg ik door dat ik er zelf ook invloed op zou kunnen uitoefenen. Ik heb daarom een voorstel gedaan voor de wederopbouw van Mostar zoals die in mijn ogen eigenlijk had moeten plaatsvinden. Ik heb een alternatief vormgegeven voor de verwoeste brug die in 2004 is gereconstrueerd zonder enige verwijzing naar de pijnlijke geschiedenis. Ik heb een aan het water gelegen monument ontworpen, een soort tribune waar je kunt verblijven, maar ook vanaf kunt springen. Zo wil ik de herinnering aan de brug, waar mensen vroeger vanaf doken en overheen liepen, levend houden.’
Hoe kijk je naar de ontwikkelingen in West-Europese steden, zoals het verval van de publieke ruimte?
‘Men heeft het idee dat de stad onsterfelijk is en dat ze altijd zal blijven zoals ze is, maar dat is niet zo. Niet alleen oorlog, maar ook onjuist beleid en overhaast bouwen kunnen de teloorgang van een stad betekenen. Architectuur is in staat om te verbinden of juist te polariseren. Daarom is het van groot belang dat er nauwkeurig wordt omgesprongen met de publieke ruimte. Ik onderzoek de gelaagdheid van de stadsgeschiedenis. Welke verschillende verhalen bestaan er? Welke daarvan moeten zichtbaar gemaakt worden? De publieke ruimte moet ruimte bieden aan bestaande, maar ook aan nieuwe, nog onbekende gebruikers. “Inclusiviteit” is een problematische term geworden, maar voor mij betekent het zo min mogelijk groepen buitensluiten, tenzij een gebouw of ruimte voor een specifieke groep mensen bestemd is en dit ook duidelijk gemaakt wordt. Beeldtaal is daarbij heel belangrijk. Het hoeft niet noodzakelijk neutraal te zijn. Kijk maar naar Bogdan Bodanović als architect onder Tito: hij refereerde aan historische en archaïsche elementen die alle bevolkingsgroepen aanspraken en appelleerde daarmee aan een collectieve identiteit. In sommige gevallen zijn zulke plekken al aanwezig in de stad en hoeven ze niet gebouwd te worden. Ze moeten echter wel behouden blijven. Ik wil daarom gemeenten voorstellen om een commissie in te stellen die stedelijke (semi-)publieke plekken beoordeelt op inclusieve kwaliteit. Een kebabzaak bijvoorbeeld, een plek waar mensen uit verschillende inkomensgroepen komen na het uitgaan, moet wat mij betreft erkend en gewaardeerd worden om die reden. De gemeente zou ervoor moeten zorgen dat zo’n plek behouden blijft, tegen de kracht van gentrificatie in. Gentrificatie is namelijk een proces dat uitsluiting veroorzaakt.’
Studio L A is momenteel gevestigd in de voormalige Bijlmerbajes in Amsterdam-Oost. Hoe vertaal je de ideeën over inclusiviteit en verantwoord gebruik van de stedelijke ruimte naar de omgang met die plek?
‘Architecten en gemeenten nemen niet altijd de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor hun ontwerp en beleid, maar de gebruikers zelf ook niet. Jonge professionals in de creatieve sector overzien bijvoorbeeld niet altijd de consequenties van het huren van ruimten in broedplaatsen aan de rand van de stad. Het is niet per se verkeerd, maar men moet zich wel bewust zijn van de processen die plaatsvinden en de effecten ervan op lange termijn. Wij huren onze studio in een broedplaats in de Bijlmerbajes. In hetzelfde gebouw is sinds enige tijd een Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) gevestigd. De architectuur van deze voormalige gevangenis is agressief en de inrichting ervan riep bij ons in het begin verwarring en frustratie op. Er was niet geïnvesteerd in een ruimte waar huurders van de broedplaats en statushouders op een aangename manier konden samenkomen, terwijl dat op papier wel de bedoeling was. We hebben toen besloten om onze expertise in te zetten. We hebben een ontvangsthal ontworpen en door het hele gebouw bewegwijzering aangebracht om de gebruikers houvast te geven. Tot slot hebben we ons gebogen over de aanwezige tralies. De tralies, die pas jaren na de bouw zijn aangebracht, zouden gemakkelijk verwijderd kunnen worden. We zijn in gesprek gegaan met alle betrokken partijen. De reacties waren echter zeer terughoudend. Na veel onderhandelen stemden drie belangrijke partijen in. Maar COA werkte tot op het laatste moment tegen. Het bleef zich verschuilen achter het idee dat de tralies werken als zonwering en moeten zorgen voor de warmteregulatie van het gebouw. De onderhandelingen zijn tekenend voor hoe bureaucratie het maken van een moreel juiste beslissing tegenwerkt.’
Hoe ben je met die schokkende tegenwerking omgegaan?
‘De gedachtegang is onbegrijpelijk, vooral als je je bedenkt dat er door overheidsinstanties geen lering wordt getrokken uit het verleden: in de jaren vijftig werden Molukkers ondergebracht in voormalige concentratiekampen en militaire gebouwen. We weten dat velen hier slechte ervaringen opdeden. Toch zijn er van de 55 gebouwen die momenteel door de overheid beschikbaar worden gesteld als opvang voor statushouders 22 een gevangenis geweest. Toen ik het Rijksvastgoedbedrijf daarmee confronteerde, wilden ze daarover niet in discussie gaan. Ze wilden een publiek debat over de tralies voorkomen. Ik denk dat die discussie er allang geweest had moeten zijn. Daar voel ik me ook verantwoordelijk voor en die verantwoordelijkheid neem ik door mijn boek te schrijven, door deel te nemen aan publieke debatten en door mijn verhaal te delen. Het moet echter niet bij praten blijven. Als studio moeten we experimenteren en onze ontwerpen op grote en kleine schaal blijven uitvoeren. Alleen zo kan het concreet worden. Architectuur is een middel om een nieuwe wereld te laten zien, iets mooiers, iets beters.’
Arna Mačkić is architect, ontwerper en onderzoeker en hoofd architectuur aan de Rietveld Academie. Ze werd in 1988 geboren in Capljina (Bosnië-Herzegovina) en kwam op vijfjarige leeftijd als kind van gevluchte ouders naar Nederland. Al tijdens haar studie aan de Rietveld Academie in Amsterdam werkte ze voor het ontwerpcollectief RAAAF, tot ze in 2016 samen met Lorien Beijaert Studio L A oprichtte. Als architect en ontwerper kiest ze nadrukkelijk voor een politieke en maatschappelijke rol. Ze zoekt naar een ‘inclusieve architectuur’ die een collectieve identiteit versterkt, zonder daarbij de verschillen en geschiedenis te verdoezelen. Mačkić ontwerpt niet alleen, ze geeft ook lezingen en zwengelt debatten aan over de functie en kracht van de publieke ruimte, zoals onder andere blijkt uit haar onderzoek Mortal Cities & Forgotten Monuments, een studie naar mogelijkheden van wederopbouw in haar geboorteland.
Julia Steenhuisen
is kunsthistoricus