Luc Delahaye
Luc Delahaye
Een mooie gruwelijke dood
Is het legitiem je over iemand in levensgevaar te buigen en er een foto van te maken? Na jaren actief te zijn geweest als oorlogsfotograaf probeert Luc Delahaye deze kwestie aan te kaarten in werk dat hij heeft gemaakt voor de kunstcontext. Hij stuit op het nodige onbegrip.
Nadat hij bij Magnum en Newsweek naam had gemaakt als oorlogsfotograaf richtte de Fransman Luc Delahaye (1962) zich op de kunstwereld. Zijn panoramische en imposante foto’s van oorlogszones zijn vaak verontrustend onwerkelijk. Enerzijds zijn ze duidelijk documentair, anderzijds heeft de kunstenaar onmiskenbaar een beeld gecomponeerd. Delahaye tast ermee de grenzen af tussen kunst en reportage, tussen fictie en werkelijkheid.
In 2003 zei Delahaye in een interview met Artnet dat het zijn ambitie was om ‘zo neutraal mogelijk te zijn, en zoveel mogelijk op te nemen, en het beeld toe te laten naar het mysterie van de werkelijkheid terug te keren.’ Het was een pleidooi voor een objectieve vorm van fotografie, want ‘als ik mezelf te veel opdring, naar een zeker effect zoek, loop ik het risico de foto te missen’. Een dergelijke neutraliteit is wel problematisch. Er bestaat immers niet zoiets als een kunstwerk zonder de persoonlijke signatuur of inhoudelijke interventies van de kunstenaar. Ook de beslissing om schijnbaar neutraal panoramisch-frontaal te fotograferen is een stilistische beslissing.
Delahaye herhaalt met zijn ambitie voor neutraliteit de problematiek van het realisme van de late negentiende eeuw, de zoektocht naar een ‘stijlloze stijl’ die enkel de werkelijkheid zou weergeven zoals ze is. Door hun grootschaligheid en zin voor detail (sterk geholpen door de digitale breedbeeldcamera die Delahaye gebruikt) roepen Delahayes beelden meer dan toevallige echo’s op van de manier waarop Gustave Courbet en andere realisten zich de massieve formaten van de historieschilderkunst toe-eigenden om beelden van de eigentijdse werkelijkheid te schilderen. Delahayes beroemde foto van een gesneuvelde (of slapende?) Taliban-strijder langs de kant van de weg heeft bijvoorbeeld door het elimineren van de horizon en het beeld te vullen met aardekleuren en wat kluiten gras waartegen de kleren van de soldaat scherp afsteken, onmiskenbaar de geur en vooral ook de massieve aardsheid van Courbet.
Delahaye wil met zijn werk een aantal ethische kwesties oproepen, met name de vraag ‘of het legitiem is om je over iemand te buigen die aan het sterven is’, enkel en alleen om er een foto van te maken. Het probleem met die vraag is dat de foto’s zelf er geen antwoord op geven. De foto’s vertellen ons alleen dat Delahaye dit heeft gedaan. Maar de moreel problematische handeling verrichten, enkel en alleen om haar te bevragen, is een betwistbare tactiek. Zowel moreel als artistiek zou het eerlijker zijn om dergelijke bespiegelingen op te werpen vooraleer men gewapend met een breedbeeldlens een oorlogszone in trekt.
Daarmee ligt meteen de zwakte van Delahayes fotografie bloot. De visuele kracht van zijn fotografie kan men niet ontkennen, maar de betekenis ervan is twijfelachtig. Het is de vraag of ze waarmaken wat de kunstenaar wil dat ze waarmaken. Door de esthetisering schiet de morele vraagstelling die aan de foto’s wordt gekoppeld dubbel tekort: ze lijkt hypocriet in het licht van de esthetiek van de foto’s, tegelijk leert de morele vraagstelling ons niets over de foto’s als esthetische objecten. Als het Delahaye om de moraliteit te doen is, dan is er geen enkele intrinsieke noodzaak om mooie of panoramische foto’s te maken. Vorm en inhoud wringen, maar niet op een productieve manier.
Het discours dat Delahaye rond zijn werk weeft, lijkt dan ook vooral bedoeld om een aantal netelige kwesties niet te hoeven aansnijden. De vraag, bijvoorbeeld, of fotojournalistiek kunst kan of mag zijn. Of de vraag of een esthetisch discours rond fotojournalistiek-als-kunst uiteindelijk niet het journalistieke van de fotografie ondermijnt en leidt tot een cynisch estheticisme in de omgang met een gruwelijke werkelijkheid, onder meer omdat de gruwel tegelijk de aanleiding wordt voor het etaleren van het esthetisch kunnen van de fotograaf. Wat is de moraliteit van een fotograaf die zich kunstenaar noemt op de rug van het lijden in de wereld?
Hier opent zich dan toch een cruciaal verschil met het historische realisme van bijvoorbeeld Courbet. Want de mensen die lijden in de schilderijen van Courbet, zijn geschilderde mensen, een representatie van een pijnlijke realiteit. De fotografie van Delahaye heeft het echte lijden voor de lens nodig om zijn werk te doen. Het feit dat Delahayes werk de overstap naar de kunstgalerie heeft gemaakt, en dat haar moreel problematische karakter op zich het artistiek gewicht ervan mee mag bepalen (het is kunst omdat het morele vragen oproept, maar het roept die vragen op omdat het in wezen iets immoreels doet), toont vooral aan hoe de hedendaagse kunstwereld, in haar postmoderne relativisme, niet langer in staat is om haar categorieën helder te houden. Delahayes werk legitimeren door de esthetiek te moraliseren haalt de angel uit de moraal en laat een enigszins wrange smaak na, omdat zowel Delahaye als de galerie de morele transgressie eerst moeten begaan (door de foto’s te maken en te tonen) alvorens ze te thematiseren. Dat is een circulariteit die beslist controversieel is, die ongetwijfeld verkoopt, maar die zelf grondig ter discussie zou moeten worden gesteld.
Christophe Van Eecke is criticus en filosoof, Maastricht
Christophe Van Eecke