Marcus Coates
Marcus Coates
Kunsthalle Zürich
Of je nu bekend of onbekend bent met het werk van de Britse kunstenaar Marcus Coates (1968), je kijkt bevreemd op wanneer je in de enigszins verduisterde tentoonstellingszaal van Kunsthalle Zürich met zijn opgezette dieren wordt geconfronteerd. Centraal in de ruimte staan een hert met een uitstekend gewei, een das en een haas. Op stokken geprikt torenen de beesten hoog boven de kijker uit. Hun positionering imponeert, in de ruimte is het doodstil. Aan de wanden hangen posters die volledig bestaan uit handgeschreven teksten. In het Engels en in het Hebreeuws worden bekentenissen gedaan, of liever gezegd: vragen gesteld die klinken als noodkreten. Problemen die het privéleven betreffen en kwesties van maatschappelijk belang wisselen elkaar af op de affiches. Zo vraagt een vader zich af hoe hij in ’s hemelsnaam zijn anorectische dochter terzijde kan staan, en suggereren op een andere poster onsamenhangende zinnen de wanhopige zoektocht naar een oplossing voor het aanhoudende Palestijns-Israëlische conflict.
De opgezette dieren zijn maskers of kostuums zo blijkt in de tweede tentoonstellingsruimte waar films van Coates worden getoond. Getooid met een dierenhuid en –kop, de haas tussen zijn jasje geklemd, zien we Coates in een alledaagse setting tokken als een hen en waggelen als een eend. Hij slaat zijn armen uit als vleugels, zich voortbewegend door een kantoor, een kerk, een bejaardenhuis en een radiostation. Op Coates’ humoristische dierengeluiden en beestachtige gedragingen in de films volgt telkens een bloedserieus, menselijk gesprek.
In een vraaggesprek met de Noorse verslaggever in de even hilarische als ontroerende film Radio Shaman (2006) legt Coates in zijn dierenkledij uit dat hij naar Stavanger in Noorwegen is gekomen om ter plekke ‘iets goeds te doen’ voor de probleemwijken in de stad. Deze enigszins naïeve intentie te helen waar de menselijke rede tekort schiet, ligt ten grondslag aan al zijn werken. Coates, die tevens ornitholoog is, belichaamt het animale, identificeert zich met het dierenrijk, wordt dier, als het ware. Hierdoor raakt hij in een ‘andere’ staat van bewustzijn, en slechts in deze onderbewuste toestand heeft hij toegang tot de kennis en het begrip waaraan het in het menselijke dagelijkse leven volgens de kunstenaar vaak ontbreekt.
Kijkend naar de films van Coates word je in afwachting van wat er komen gaat, heen en weer geslingerd tussen een onderdrukt hardop lachen en een gespannen stil zijn. Dit geldt tevens voor de getuigen van de performances in de films. Zo zie je in Journey to the Lower World (2003) een dame proestend haar buurvrouw aanstoten wanneer Coates in zijn speciale outfit zijn publiek toespreekt. En meteen zwijgt zij weer. Immers, misschien weet deze sjamaan met zijn bezwerende rituelen wel een uitweg uit het probleem dat als een zwaard van Damocles boven haar hoofd hangt: de dreigende sloop van het appartementencomplex waarin zij woont.
Coates herinnert de ontwikkelde mens met zijn hybride uitdossing aan zijn instinct en aan de vergeten ‘primitieve’, natuurlijke beginselen van zijn bestaan. Maar Coates is niet de eerste in de kunstgeschiedenis die dergelijke rituelen en het vertrouwen in een alwetend oerinstinct ten tonele voert. Het bekendste werk wat dat betreft is waarschijnlijk Coyote, I Like America and America Likes Me van de kunstenaar en sjamaan bij uitstek Joseph Beuys, die in 1974 een mentale krachtmeting aanging met een coyote waarmee hij zichzelf had opgesloten. Coates’ haas kan bijna niet anders dan naar de dode haas van Beuys verwijzen aan wie hij murmelend zijn schilderijen verklaarde. Waar de haas door Beuys aanvankelijk op handen werd gedragen als symbool voor verandering en transformatie, het bewegelijke zijn van de mens en zijn niet gefixeerde denken, voelen en willen, daar is zijn engagement tien jaar later explicieter politiek getint.
Ook Coates schuwt de politieke vraagstukken niet. In The Plover’s Wing. A Meeting with the Mayor of Holon, Israel (2009), verhaalt hij over ‘de kieviet, die hij in het dierenrijk heeft ontmoet, en diens defensieve gedrag’ en presenteert dit en passant als metafoor voor het menselijke gewelddadige handelen in de stad Holon. Hij adviseert de burgemeester van de stad de specifieke betekenis van dit visioen voor de nationale politieke crisis niet over het hoofd te zien. En opnieuw zie je de toehoorder van Coates’ speech ongemakkelijk op en neer schuiven in zijn stoel, glimlachen achter zijn hand en toch gespannen luisteren. Opnieuw weet Coates met zijn optreden de deelnemer aan het ‘interview’ in een weifelende, maar machteloze positie te manoeuvreren. De kunstenaar, hoe ‘vreemd’ ook, overtuigt, imponeert en anticipeert op de actuele situatie. Want wat als deze ‘vreemde vogel’ geen charlatan en poseur is, maar daadwerkelijk kennis in huis heeft? Misschien schuilt er waarheid in wat hij zegt, minderen de gevechten na zijn bezoek?
Met zijn werk plaatst Marcus Coates zich op één lijn met kunstenaars die via de performatieve geste het irrationele handelen van de mens benadrukken, zichtbaar in conflicten op (inter)nationaal en lokaal niveau en in individuele drama’s, door de onderdrukte irrationele kant van de mens te laten zien. Coates’ zorgvuldige regie maakt hem geloofwaardig, niet alleen als performer voor de geïnterviewden, maar tevens als kunstenaar voor het publiek. Ook voor de duur van de tentoonstelling geldt dat de fragiele scheidslijnen tussen cultuur en natuur, tussen bizarre feiten en overtuigende fictie tijdelijk worden opgeheven. Of wellicht nooit hebben noch zullen bestaan. Wie weet.
Ilse van Rijn is schrijver en kunsthistoricus, Amsterdam
Ilse van Rijn
is kunsthistoricus