metropolis m

Mars van de nullen

In Advocaat van de hanen (1990), zonder twijfel zijn beste roman, beschrijft A. F. Th. van der Heijden de bijeenkomsten van jonge punks in het voormalige Huis van Bewaring in Amsterdam. De hanenkammen vinden het maar niks dat de jaren voor de eeuwwisseling worden afgedaan als verwaarloosbare restjaren. Ze spreken van een verschrikkelijke ‘mars naar de nullen’. Het verlangen naar een nieuw begin, de overgave aan de millenniumhype, trapt de jaren tachtig en negentig plat als insecten, die opgeruimd moeten worden om de weg vrij te maken voor het derde millennium. En nét de jaren die zo snel mogelijk achter de rug moeten liggen, zijn de jaren van hun jeugd. ‘Natuurlijk,’ zegt hoofdpersonage Albert Egberts relativerend, ‘de mens is een decimaal ingesteld wezen.’

Zou het? Hoe groot is de invloed van de breukmomenten in een op zich arbitraire tijdrekening op de gang van de wereld en op het leven van haar bewoners? Als de jaren vóór 2000 opgeofferd zijn aan de mars naar de nullen, wat betekent dat dan voor de jaren ná 2000, voor de jaren nul – en wat betekent het voor de aardbewoners die nu hun jeugd beleven, en die bijvoorbeeld in 2000 hun achttiende verjaardag hebben gevierd?

Deze vragen, en de opmerkingen van de punks uit Advocaat van de hanen, getuigen zeker niet alleen van een ontspoorde numerieke fetisj. Er valt meer voor te zeggen: de laatste keer dat de conditie waarin de westerse wereld leefde, werkte en dacht op grote schaal en diepgaand getheoretiseerd – en vooral: benoemd – werd, vond precies plaats tijdens de jaren tachtig en negentig. De mars naar de nullen was dus ook één grote race naar de verwezenlijking van de theoretische premissen van het postmodernisme: politieke activiteiten als radicaal amusement, terreur georganiseerd door een ontspoorde wereldpers, voortdurende paniek over gezondheid en milieu, totale vermenging van hoge en lage cultuur, aanvaarding van alle mogelijke artistieke of culturele praktijken, vanzelfsprekendheid van het marktmechanisme, totale mondialisering en vervluchtiging van de grenzen, onvastheid van om het even welk standpunt of overtuiging. De jaren nul hebben op die manier geen enkel perspectief: ze zijn slechts het uitleven van een toestand die al voor 2000 beschreven en bedacht is.

De eerste jaren van het derde millennium zijn als de eerste volwassen jaren van de wereld. Het is de oude droom van een antropomorfe wereldgeschiedenis: tweeduizend jaar lang heeft de mensheid volop en zonder schroom haar ‘kuren’ kunnen uitleven, maar nu is ze eindelijk groot en volwassen, nu is haar geschiedenis voorbij en hoeft er niets meer te gebeuren, als in een getrouwd, gesetteld, tot rust gekomen leven. De jaren nul, of de condities die ze met zich meebrengen, hebben zelfs geen naam nodig. Voltooide moderniteit: teken van wijsheid, begin van een kalm paradijs? Of illusoir teken van stuurloosheid en radeloosheid?

Toen mij, precies aan het begin van dit millennium, de kunst- en architectuurgeschiedenis van de vorige eeuw werd gedoceerd, sprak de professor over de breuk die het postmodernisme – in zijn leven, in het leven van zijn generatie – had veroorzaakt. ‘Het valt misschien moeilijk te geloven,’ zei hij, ‘maar wij konden ons in de jaren zestig gewoonweg niet indenken dat er nog zoiets als het postmodernisme voor de deur stond. Het was een complete verrassing!’ Waarom had, en heb, ik de neiging om zachtjes om die ontboezeming te lachen?

Omdat natuurlijk niemand ooit de toekomst ziet aankomen? Omdat ik een lichte afgunst voelde: hij had tenminste dat nog mogen meemaken? Omdat het postmodernisme eigenlijk slechts een theoretische verheviging was van de moderniteit (de term zelf werd al in de negentiende eeuw gebruikt!)? Omdat het architecturale postmodernisme zo uitbundig en lelijk was? Of omdat de namen van de perioden in de kunst- en ideeëngeschiedenis altijd slechts aan het doodsbed worden gegeven en nooit bij de geboorte, zoals dat bij mensen het geval is? De verbazing van de professor was een historische constructie, omdat geen enkel heden ooit de helderheid en de duidelijkheid heeft die het later, retrospectief, zal verkrijgen.

En toch. Het is niet omdat de geschiedschrijving oordeelt en benoemt, dat we haar geen tips mogen of kunnen geven. In het tijdperk van het modernisme gebeurde dat bijvoorbeeld door manifesten, groeperingen, programmatische tijdschriften of baanbrekende tentoonstellingen. Dat soort aanwijzingen worden vandaag van de hand gewezen als ‘enkel commercieel interessant’, ‘oude wijn in nieuwe zakken’ of ‘gekunstelde generalisaties’ – en meestal zeer terecht. Maar het is niet omdat duidelijke paradigma’s onmogelijk geworden zijn, dat er in een (vermoedelijke) overgangsperiode als de jaren nul niet meer gezocht mag of moet worden naar een tijdelijke waarheid. Die kleine waarheden hebben bijna altijd een kritisch karakter: ze verhinderen de vanzelfsprekendheid van de huidige wereld. Het zijn beweringen, zo goed mogelijk uitgedachte probeersels, interpretaties, gedurfd zonder krampachtig te zijn, als een poging.

Het dichtstbijzijnde dorp (1920), het bekende verhaal van Franz Kafka, bestaande uit slechts een paar regels, is vaak geïnterpreteerd als een parabel voor het project van de moderne generatie en van de twintigste eeuw. ‘Mijn grootvader placht te zeggen: “Het leven is verwonderlijk kort. In mijn herinnering is het nu zo samengedrongen dat ik bijvoorbeeld bijna niet begrijpen kan hoe een jonge man kan besluiten naar het dichtstbijzijnde dorp te rijden, zonder te vrezen dat – afgezien van ongelukkige toevallige omstandigheden – de tijd van het gewone, gelukkig verlopende leven voor zo’n rit bij lange na niet toereikend zou zijn.”’1 Met het idee dat we het dichtstbijzijnde dorp hebben bereikt, dat de moderniteit voltooid is en de geschiedenis helemaal afgelopen, valt moeilijk te leven.

Hoe traag en vermoeid de tocht ondertussen ook moge verlopen, er moet nu en dan nog tijd en energie en plaats zijn voor een korte spurt. Geen mars, maar een intensieve, eenzame sprint. Spurten, op een oneindig breed parcours waarvan de krijtlijnen tussen de banen al lang zijn weggevaagd – dit is nog immer de taak van de kunst, het denken en het schrijven.

Christophe Van Gerrewey (1982) is publicist en criticus en verbonden aan de Vakgroep Architectuur & Stedenbouw van de Universiteit Gent

1. Franz Kafka, Verzameld werk, Athenaeum /Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2002, p.792.

Christophe van Gerrewey

Recente artikelen