Martin Wong – Down to street level
Martin Wong (1946-1999) verwierf bekendheid met schilderijen van sociale, seksuele en politieke taferelen, waarin hij op poëtische wijze verhalen verweeft over queerzijn, marginale gemeenschappen en stedelijke gentrificatie. Ter gelegenheid van de overzichtstentoonstelling van zijn werk in het Stedelijk Museum Amsterdam, die eerder in Madrid, Berlijn en Londen te zien was, schrijft Sophie de Serière een portret van een kunstenaar die door meerdere werelden bewoog.
Op een stuk karton waarop de laatste woorden, cause God is stronger than dirt, zijn doorgekrast, staat de artist statement die Martin Wong schreef voor de tentoonstelling van zijn werk bij Semaphore Gallery in New York, in 1985: Taking it down to street level this time, I wanted to focus on the endless layers of conflict and confinement that has us all bound together without the possibility of parole by whatever chains of desire be they financial, chemical, or karmic…[1] Voordat hij begon te schilderen, studeerde Wong tekenen en keramiek, en reisde hij naar Afghanistan en Nepal, waar hij de keramische mozaiekateliers van moskeeën bezocht en in de leer ging bij tantrische schilders. Deze vroege inspiratiebronnen schemeren door in zijn schilderijen: van de honderden roestkleurige bakstenen die hij als geschilderde mozaïek aan elkaar metselde, tot zijn fascinatie voor het mysticisme, kans en tijd die weerspiegeld wordt in terugkerende symbolen als de eight ball, dobbelstenen en sterrenstelsels.
Thema's
In 1978 verhuist Wong naar New York, waar hij zijn nieuwe stedelijke omgeving en ontmoetingen op straat begint te schilderen. In het schilderij My Secret World (1978-1981) uit 1984 biedt Wong een kijk in zijn afgezonderde leefwereld uit deze periode. Vanaf de straat kijk je door twee grote ramen in de bakstenen wand naar binnen bij Wongs slaapkamer. Aan de linker wand hangt een aantal van zijn eigen schilderijen in miniatuur nageschilderd, waaronder een waarop een serie handgebaren in Amerikaanse gebarentaal staan afgebeeld. Op het raamkozijn staat: IT WAS IN THIS ROOM THAT THE FIRST PAINTING FOR THE HEARING IMPAIRED CAME INTO BEING. Wongs terugkerende referenties naar en verbeeldingen van gebarentaal in veel van zijn schilderijen is te herleiden naar het moment waarop een doof persoon Wong in de subway benaderde met een pamflet waarop het Amerikaanse gebarenalfabet stond.
Wong omschrijft zichzelf in 1967 in een brief als always the outsider wandering the edges. Hij doolde door veel werelden tegelijk, altijd bewust en ontvankelijk voor de taal, liefde en creativiteit van mensen die aan de randen van de samenleving staan. Op Sharp and Dottie (1983) zien we hoge gebouwen afbrokkelen boven de omhelzing van twee geliefden. Onderaan het schilderij staat een Spaanse tekst: It’s not what you think – if it’s not what I think. What is it? Het tafereeltje speelt zich af in Loisaida, een wijk aan de Lower East Side, die voornamelijk werd bewoond door de Puerto Ricaanse gemeenschap. Hier ontmoet Wong de Nuyoricaanse[2] dichter Miguel Piñero, wiens poëzie en leefwereld nog vaak in Wongs schilderijen zouden terugkeren.
In die tijd begint Wong ook schilderijen te maken over het Amerikaanse politie -en gevangenissysteem, en de queer intimiteiten die in de gevangenis plaatsvonden. In Come Over Here Rockface (1994) kijkt een gevangene met afgezakte broek naar een bewaker. In de hoek staat de zin Come on over here Rockface and suck my dick, als uitdagende overbrugging tussen hiërarchische machtsstructuren en homo-erotische verlangens. In andere schilderijen uit die tijd, zoals Untitled (Poetry Storefront) (1986), reageert Wong op de toenemende gentrificatie van de stad om hem heen. Met een knipoog naar de decors die hij zo’n tien jaar eerder ontwierp voor iconische queer performance groepen Angels of Light en The Cockettes in San Francisco, beeldde Wong levensgrote gevels af van winkels en gebouwen die in zijn buurt waren gesloten of gesloopt.
In de jaren negentig begint Wong met het schilderen van scènes uit de Chinatowns van New York en San Francisco. Zijn kleurenpalet verandert van aards en roestig naar levendige blauw- en roodtinten. Herinneringen uit zijn jeugd, Chinese beeldtaal en verwijzingen naar popcultuur komen samen in schilderijen als Sanja Cake (1991). Hier neemt Wong het etiket van een bekend Chinees meidoornsnoepje als uitgangspunt maar vervangt hij de figuren die erop staan met twee zoenende brandweermannen. Nadat Wong werd gediagnosticeerd met AIDS keerde hij terug naar zijn ouderlijk huis in San Francisco, waar hij bleef schilderen. Zijn laatste schilderij, Did I ever really have a chance? (1999), toont miljonairsdochter Patty Hearst in de gedaante van Kali, de Hindoeïstische godin van dood en tijd.
De verhalen die Wong in zijn schilderijen vertelt brengen de vele werelden waarin hij zich bevond samen. Hij creëerde werken waarin dromen, verlangens en politieke ervaringen naast en door elkaar bestaan, en waarvan sommige dichter bij zijn eigen ervaringen stonden dan andere. Zoals hij zelf schrijft in Psychic Bandits (1972): How many lifetimes pass in an instant? How many worlds? How long have I dreamed? We were the trespassers who stole a bit of paradise. And saw the sites we had no right to see.[3]
Martin Wong: Malicious Mischief
Stedelijk Museum Amsterdam
3.11.23 t/m 1.4.24
1 Martin Wong, A Picture Show Semaphore gallery, artist statement, 1985
2 Nuyorican is de benaming voor iemand uit Puerto Rico die in de VS en met name in New York woont.
3 Martin Wong, Psychic Bandits, 1972
Sophie de Serière
is kunstenaar en performer, momenteel gevestigd in Brussel