metropolis m

Melanie Gilligan
Popular Unrest

Het is eigenlijk wel een sympathieke ambitie, dat ieder mens een wezenlijke bijdrage zou kunnen leveren aan een systeem. Maar in het toekomstscenario Popular Unrest van de kunstenaar Melanie Gilligan (1979), dat tot voor kort te zien was in de Kunstverein in Keulen en nu nog te raadplegen is via een website (www.popularunrest.org) verwordt deze wens tot horror. In de uit vijf delen bestaande film wordt een wereld gekenschetst waarin mensen uitsluitend op hun maatschappelijk rendement worden beoordeeld. Hoewel het lijkt alsof iedereen zijn eigen vrije wil volgt, benut de maatschappij iedere vorm van individualiteit om haar economisch gewin te verhogen. Gestuurd door het mysterieuze computersysteem The Spirit worden eigenschappen, gedrag en interacties berekend en vergeleken om mensen conform de uitkomst in te zetten en uit te wisselen. Eenieders karakter, gezondheid, slaapgewoonten en conditie is in kaart gebracht en gesynchroniseerd met het aanbod van commercials, banen en verzekeringen. Dit alles volgens het motto ‘iedereen is bijzonder – precies zo bijzonder als iedereen’. In deze bovenmatig gerationaliseerde wereld is geen plaats voor wensen of dromen. Sociale verbondenheid geldt er als een psychische overbelasting.

Toch leven er in deze dystopie ook kleine groepen mannen en vrouwen die elkaar op onverklaarbare wijze hebben gevonden. Ze delen de behoefte om onderdeel van een gemeenschap te zijn, om, anders dan het systeem toelaat, met elkaar te kunnen spreken en gevoelens te kunnen delen. Terwijl ze elkaar treffen, voltrekken zich ook een aantal sinistere moorden. De dader blijft steeds onzichtbaar, maar uiteindelijk wordt duidelijk dat The Spirit erachter zit. Het computersysteem (‘Pling! Recalculating…’) blijkt de emoties en het inlevingsvermogen van de groep te hebben geanalyseerd en beoordeeld. Met de inlijving van deze nieuwe menselijke vermogens in het systeem zijn een aantal andere overbodig geworden, die daarom uit de weg worden geruimd. De groep is dus onbewust de aanstichter van de moorden geworden. Alleen door uit het systeem te stappen kan de groep eraan ontkomen, maar het systeem beslist vervolgens wie er weer toegang toe krijgt.

In tijden van Facebook, tv-talentenjachten en continue prestatiedwang staan we vermoedelijk al met één been in zo’n megakapitalistische fase, die in menig opzicht op het centraal geleide communisme lijkt. Onze sociale interactie lijkt steeds vluchtiger te worden, en is misschien al wel onderhevig aan criteria van bruikbaarheid. Gilligan incorporeert dat dilemma door haar werk niet alleen fysiek in de Kölnischer Kunstverein te laten zien (overigens op hightech, door sensoren gestuurde beeldschermen), maar ook integraal op internet. In de tentoonstelling zit je bovendien in doorzichtige cabines zoals je die wel in kantoortuinen aantreft, tegelijk afgezonderd en openbaar – eigenlijk net als voor je eigen pc. Zowel de privésfeer als de tentoonstellingszaal als sociale ruimte wordt zo ter discussie gesteld.

Wanneer uiteindelijk de gedachte aan ultranationalistische staten zich opdringt, waar geëngageerde, het systeem onwelgevallige mensen daadwerkelijk verdwijnen, openbaart zich een ander dwingend motief in Gilligans film: de kunstenaar als potentieel subversief figuur. Maar hoe kan een mens een systeem ondergraven dat zich alle menselijke functies en capaciteiten heeft eigengemaakt? Een voor de hand liggende oplossing is om er niet aan deel te nemen, niet te functioneren. Voor veel kunstenaars is totale onopvallendheid echter een ondraaglijke gedachte. Wat Gilligan doet, is de gemeenschap zelf opvoeren als mogelijke bron van subversiviteit.

Het centrale onderwerp in Gilligans 20.000 pond kostende filmproductie, die met twaalf acteurs in Londen werd opgenomen, is de ervaring van pijn, zowel bij de groepsleden onderling als in hun verhouding tot The Spirit. Met esoterisch aandoende, wetenschappelijke experimenten proberen ze hun wederzijdse gevoelens van pijn, angst en ziekte lichamelijk te beleven. Ook het abstracte niveau van hun gevoelens, dat al door het systeem overgenomen blijkt, kunnen zij op die manier ervaren. Helaas lukt het Gilligan niet om het lichamelijk lijden overtuigend neer te zetten. In aanvulling op haar knap uitgevoerde filmtechniek, gebaseerd op populaire Amerikaanse tv-series als CSI, was het beter geweest als er voor deze psychologische momenten een meer eigenzinnige beeldtaal ontwikkeld was, dat zich niet met het aangedikte lijden uit dure, gelikte series of horrorklassiekers had hoeven meten. Weliswaar soms wat te zwaar aangezet, bediscussieert deze film, die met steun van onder andere de Kölnischer Kunstverein en de Londense Chisenhale Gallery is gemaakt, de toekomstige eisen die aan kunst worden gesteld. Daarbij is het in het bijzonder de vraag hoezeer kunst hierin een eigen beeldtaal zal durven laten zien, los van aan televisieseries en filmklassiekers ontleende benaderingen.

Marion Ritter is criticus en curator, Keulen

Vertaald uit het Duits door Irene Dirkes

Marion Ritter

Recente artikelen