metropolis m

Voor retrospectie ten aanzien van de oorlog in Irak leek gedurende de laatste termijn van Tony Blair als premier van Engeland niet veel ruimte te zijn. Ondanks de groeiende publieke druk bleef hij vastberaden de tweede militaire inval in Irak rechtvaardigen. Aan de vooravond van zijn aftreden op 27 juni jongstleden, slijpen de Engelse media echter hun messen, in de hoop op een kritische terugblik op New Labour en het beleid van haar scheidende premier. Ook de Engelse institutionele kunstwereld greep zijn kans om, beter laat dan nooit, zijn tanden te laten zien.

Het ICA nam hierin het voortouw. Voor de tentoonstelling Memorial to the Iraq War heeft het instituut 26 kunstenaars gevraagd om een monument ter nagedachtenis van het militaire conflict in het Midden-Oosten te bedenken. De voorstellen kwamen van onder anderen Marc Bijl, Sam Durant, Yael Davids, Jeremy Deller, Erik van Lieshout, Nate Lowman en Collier Schorr. Zij vormen een matrix van uiteenlopende posities, methodes en mate van betrokkenheid. Een groot deel van deze kunstenaars zou je niet associëren met de vervaardiging van tastbare gedenktekens, maar dit was ook niet wat het ICA voor ogen had: ‘Het blijven monumenten op papier’, aldus de samensteller van de tentoonstelling, directeur van de ICA Mark Sladen in zijn inleiding, ‘het is hun hypothetische en provocerende karakter dat ze relevant maakt ten opzichte (…) van een oorlog die nog niet is afgelopen’.

Met deze woorden is de retorische aard van de tentoonstelling vastgesteld, maar dit maakt de opgave voor de deelnemende kunstenaars niet minder lastig. Het vervaardigen van een oorlogsmonument voor Irak wordt bemoeilijkt door de ‘politieke correctheid’ van de Engelse neoliberale samenleving en haar schizofrene rol in de oorlog in Irak als ‘slachtoffer’ en ‘agressor’. Dit geeft de tentoonstelling bij voorbaat een discutabele uitgangspositie. ‘Designing a memorial for the Iraq war is an impossible task’, luidt een open brief aan het adres van de organisatoren van de tentoonstelling, de bijdrage van de Libanese kunstenaar/schrijver Tony Chakar, ‘If I where to accept the endeavour, (…) I would be compelled to establish a unity where I see none’.

Bij alle verscheidenheid onder de inzendingen is de eenheid inderdaad ver te zoeken. Een groot deel van de inzenders lijkt bovendien, overeenkomstig de ambivalente ideologische grondslag van de Irak-oorlog, te hebben geworsteld met het concept van het monument als uitgangspunt. In de recente oorlogen in het Midden-Oosten wordt het monument niet gebruikt als herinnering of contemplatie, maar lijkt het eerder op politieke en propagandistische wijze te worden benut voor de symbolische rechtvaardiging van lopende oorlogshandelingen. Van het opblazen van Boeddhabeelden door de Taliban (Bamyan, 2001) tot het neerhalen van het standbeeld van Saddam Hussein (Bagdad, 2003) is het monument het doelwit geworden van iconoclasme en desintegratie. Memorial to the Iraq War, echter, wil zich richten op consensus, met alle gevolgen van dien.

Trouwhartig laat het ICA de consequenties zien. Het werk van de Irakese fimmaker/schrijver Jalal Toufic wordt bijvoorbeeld vergezeld van een publieke verontschuldiging van Mark Sladen. Toufics opdracht aan het ICA om een selectie boeken te lenen van de British Library en deze vervolgens zonder toestemming voorgoed te verschepen naar bibliotheken in Irak, was helaas onder de huidige omstandigheden niet realistisch. Zijn ‘vertraagde reactie’ op het culturele embargo tegen Irak van vóór de oorlog had als doel om de Engelse overheid, door middel van particulier georganiseerde sabotageacties, de Irakese cultuur te laten ondersteunen. Het was echter dezelfde Engelse overheid die het project vroegtijdig onmogelijk maakte door een gerechtelijk verbod de boeken voor de tentoonstelling te lenen.

Een ander voorbeeld is het werk van de Duitse kunstenaar Klaus Weber, dat bestond uit een installatie waarin cocons waren gehangen. De vlinders zouden uiteindelijk tijdens de tentoonstelling ‘over Londen uitvliegen’: op die manier verwijzend naar een Amerikaans verbod op het importeren van vlindercocons uit angst voor een mogelijke verspreiding van antrax. De vlinders kwamen inderdaad uit, maar werden in hun vrijheid belemmerd door de ramen van het ICA, die tijdens de tentoonstelling uit veiligheidsoverwegingen gesloten bleven. Tijdens de tentoonstelling zag men klonters van vlinders in de uiterste hoeken van de ramen zitten, in de hoop een doorgang te vinden die hen niet werd geboden.

In beide gevallen gaat het hier om compromissen tussen de intenties van de kunstenaar en de door de overheid opgelegde veiligheidsvoorwaarden. De eerlijkheid van Sladen om deze compromissen toch publiek te maken is bewonderenswaardig, en maakt de gebreken van de tentoonstelling tot een onderdeel van haar identiteit.

De compromitterende staat die hieruit naar voren komt lijkt een letterlijke illustratie van de wijze waarop New Labour gedurende de Irak-oorlog de afgelopen vier jaar de publieke opinie heeft gestuurd. De bijdragen in Memorial to the Iraq War zijn immers ook blootgesteld aan een institutionele ‘inburgering’. ‘The artists catch the western self in the mirror’, zei de Irakese kunstenaar Rashad Salim na een bezoek aan de tentoonstelling. Memorial to the Iraq War laat daarmee zien dat ondanks de indrukwekkende lijst van deelnemers, een tentoonstelling met een dergelijke ambitie moeilijk is te organiseren. Indirect voegt de tentoonstelling daarom toch nog een kritische noot toe aan het debat over Irak.

Bart van der Heide

Recente artikelen