metropolis m

Mijn Tuin

De tuin van Guus Beumer heeft sinds kort een vijvertje, op advies van de buurman, de heer Van Drie. Zonder hem zou het gat-met-puin nog altijd gat-met-puin zijn en was er geen waterlelie of salamander te bekennen. Beumer is tuinier noch deskundige. Gaandeweg vindt hij zijn weg, mede met hulp van buurman Van Drie.

Ik heb geen taal over mijn tuin. Hij is ontstaan, bij toeval, zonder plan en zonder ambitie. Er lag grond om het huis dat ik samen met een vriend had gekocht. Een kale vlakte met een berk en een conifeer en heel veel gras. Tegenover me woonde meneer Van Drie – ‘ik heet van een, twee, drie’ – samen met zijn Poolse bruid. Ze hadden een langgerekte voortuin met een middenpad, dat de keiharde grens vormde tussen haar en zijn deel. Haar tuin was een exercitie in discipline, dagelijks schoffelde ze de perken, knipte ze de hagen en poetste ze de paden. ‘Sauber!’, riep ze over de haag, als ik haar bewonderend toeknikte. Zijn deel was een woekerende massa groen, vol met onduidelijke bloemen, een bijenkorf en een vijvertje en zomers dansten er tientallen vlinders boven zijn helft. Hij kweekte planten, onooglijke takjes, die hij voor de eenheidsprijs van vijftig cent verkocht langs de weg. Op een plant na, die was een euro. ‘Longkruid. Zeldzaam!’, stond op het handgeschreven bordje. En het was het longkruid, waardoor ik besloot Van Drie uit te horen over zijn tuin en planten.

Hij bleek vrachtwagenchauffeur te zijn geweest en met name op Oost-Europa te hebben gereden. Hij ging graag naar Polen, vanwege het kleinschalige landschap en de kruidenrijke weilanden. Als kind had hij vaak, samen met zijn onderwijzer, door de velden rond ons dorp gelopen en met zijn hulp een eerste herbarium gemaakt. De ruilverkaveling, de overdaad aan meststoffen en de verlaging van het grondwater hadden het landschap van zijn jeugd voorgoed veranderd in de huidige, hardgroene vlakte. Als herinnering aan die vroegere veelkleurigheid, had hij besloten zijn deel van de tuin vol te zetten met zogeheten heemplanten. Planten die eigen zijn aan de streek en zich thuis voelen in die specifieke condities. Een multomap vol met aantekeningen over vindplaatsen en varianten, stuk voor stuk voorzien van de naam in het plaatselijke dialect en een zelfgemaakte foto, vormde de weerslag van zijn ambitie. Ik mocht het longkruid niet kopen, die vereiste halfschaduw en vocht. Maar ik mocht wel de multomap meenemen en de volgende dag zou hij langskomen om na te gaan wat ik met dat gat met puin achter het huis kon doen.

Van Drie is inmiddels verhuisd. Hij heeft uit liefde voor zijn Poolse zijn huis en tuin verlaten voor een dijkwoning en de arme zandgrond ingeruild voor de vette klei en de oneindige abstractie van de Waddenzee. Het gat achter ons huis is dankzij hem nu een vijver met salamanders en waterlelies en voor het huis is, wederom op aanraden van hem, een boomgaard ingeplant met oude hoogstamrassen zoals het ‘zijden hemdje’ en de ‘notarisappel’. En naast het huis is een groentetuin aangelegd, die ten dele als genenbank fungeert en waar zeldzame groenterassen worden gekweekt door een groep vrijwilligers.

Vier jaar geleden hebben wij enkele hectaren grond naast het huis kunnen kopen, weer zo’n industriële vlakte, bekleedt met kweekgras, dat met zijn ondergrondse tapijt aan wortels ieder andere plant wegdrukt. Inmiddels weet ik dat dit kweekgras zal verdwijnen als de grond wordt verschraald, door, in het vocabulaire van de ware deskundigen, selectief maaibeheer toe te passen. Toch, en in weerwil van mijn huidige ervaring, ben ik geen tuinier en is de tuin geen reflectie van mijn eventuele deskundigheid. Mijn visie is eerder sentimenteel, voor een deel zelfs doelbewust naïef, alsof ik de sensuele kwaliteit van deze plek wil beschermen voor een overdaad aan bewustzijn.

De foto’s die fotograaf Johannes Schwartz van mijn tuin maakte brengen ook niet mijn, maar zijn tuin in beeld. Zijn tuin is melancholiek, gedrenkt in herfst en zijn planten zijn architectonisch en monumentaal. Mijn tuin is minder eenduidig, beweegt zich ergens tussenin en mijn planten zijn altijd in overgang. Onlangs las ik dat de ‘Heukels’ de Nederlandse flora, opnieuw heeft ingedeeld en ditmaal op basis van de resultaten van genenonderzoek. Nieuwe verwantschappen waren aan het licht gekomen, terwijl oude families niet langer langs dezelfde bloedlijnen verbonden bleken te zijn. Ook de plantenwereld is daarmee onderworpen aan even onzichtbare als definitieve wetten. Mijn tuin behoort nog tot een andere, meer leesbare wereld, waarin juist die materiële gestalte, hoe tijdelijk ook, aanleiding is voor een even tijdelijke aanname. Het longkruid bijvoorbeeld ontleent zijn naam aan de vlekken op het blad, die – op basis van de overeenkomst – een geneeskrachtige uitwerking zouden hebben op de vlekken in een long. Deze veronderstelling is allang naar het rijk der fabelen verwezen. Desondanks lijkt de tuin, iedere tuin, blijvend een ander, ouder waardesysteem te vertegenwoordigen, een weliswaar vloeibaar systeem, maar een waarin juist de tastbare ervaring van (de eenheid van) tijd en plaats nog stand weet te houden.

Guus Beumer

Recente artikelen