metropolis m

Model.4
Las Vegas

Critici van Rem Koolhaas zien in zijn onlangs opgeleverde Hermitage Guggenheim Museum in Las Vegas en Prada New York een cynische keuze voor het grote geld. Subversief kunnen de projecten inderdaad niet genoemd worden, althans volgens de normen van de anti-globalisten, maar ze zetten de ontwikkelingen in de architectuur en de maatschappij op fascinerende wijze op scherp.

Hans Ulrich Obrist

Kun je met vertellen over het Guggenheim Museum in Las Vegas?

Rem Koolhaas

‘Het museum is ingebed in de structuur van het casino, The Venetian. Het is een relatief kleine ruimte die twee gevels heeft: een naar buiten, een naar binnen aan de lobby. Het bestaat uit drie kamers met erg grote, zware, zwevende muren die in verschillende standen geplaatst kunnen worden. De grote gok was of grote ‘Kunst’ deze bijzondere omgeving zou overleven en of de of de overgang van casino naar museum zo georchestreerd kon worden dat het recht deed aan beide. We wilden niet dat het museum zich ‘afzette’ tegen het casino, maar ook niet dat het casino het aura van de kunst vernietigde. Om die reden besloten we een soort ‘brandkast’ te ontwerpen die de kunst volledig omsloot. De brandkast is autonoom, trekt zich weinig aan van de turbulentie eromheen en isoleert de kunst radicaal van het gokken.’

Hans Ulrich Obrist

Wat was de inspiratie voor dit idee om de kunst te presenteren in een beveiligde structuur?

Rem Koolhaas

‘We hebben in de Hermitage gezien hoe olieverfschilderijen op fluweel en andere soms zeer extravagante stoffen opgehangen zijn – voor de puristen een gruwel. Toch zien de schilderijen er mooi uit, op fluweel; voor ons reden om te onderzoeken of we niet het gehele gebouw van cor-ten staal konden maken en daar de schilderijen tegen op te hangen. We dachten dat dit materiaal hetzelfde effect zou kunnen hebben als de beklede wanden van de Hermitage, maar dan met radicaal andere middelen. In Museum Boijmans Van Beuningen hebben we een sculptuur van Richard Serra als proef gebruikt voor schilderijen van Picasso. De keuze voor cor-ten staal als wand had als consequentie dat we op zoek moesten naar een nieuwe manier om de schilderijen op te hangen. We hebben een systeem met magneten ontwikkeld dat inmiddels is gepatenteerd – onze eerste en enige echte uitvinding! Het is werkelijk zeer indrukwekkend om te zien hoe belachelijk mooi de schilderijen eruit zien op cor-ten staal. De dimensies van de staalplaten kadreren de schilderijen op een onvoorspelbare manier. Het is allemaal heel erg spannend.’

Hans Ulrich Obrist

Zijn er ook andere sleutelideeën in het museum verwerkt?

Rem Koolhaas

‘Het museum is ook een commentaar op de huidige cultuur van het bouwen die wezenlijk verschilt van de productie van gebouwen van zo’n dertig jaar geleden. Destijds waren gebouwen opgetrokken uit echte substantie, tegenwoordig bestaan ze meestal uit lucht en relatief inferieure materialen. In het Shopping-boek heb ik er in de tekst ‘Junkspace’ over geschreven. Onze reactie hierop wordt door sommigen omschreven als cynisch, maar het tegendeel is waar. Wij zijn geïnteresseerd in het beschrijven van hedendaagse condities. De afgelopen dertig jaar heeft iedereen die in de cultuur werkt gemerkt dat ‘het publieke’ is geërodeerd in het voordeel van het private, dat de markteconomie een waar regime heeft gevestigd in de ontwikkelde wereld. We kwamen erachter dat de waardetekens van de yen, de euro en de dollar achter elkaar het woord ‘YES’ vormen. We leven en opereren onder het YES-Regime. Dat betekent natuurlijk niet dat we dat regime omarmen. Er bestaat een grote naïviteit in de hedendaagse kritiek: het idee dat iedere interesse in een bepaald gebied of onderwerp een vereenzelviging ervan is.’

Hans Ulrich Obrist

Kun je enkele voorbeelden geven van de druk van de markteconomie op de architectonische praktijk?

Rem Koolhaas

‘Een van de gebieden die we hebben onderzocht is shopping en de manier waarop shopping zich in de loop van de geschiedenis ontwikkeld heeft, te beginnen met de markt, zich vervolgens consoliderend in winkels en later in winkelgalerijen en het warenhuis. We hebben geconstateerd hoe het groter en groter werd, maar niettemin steeds in zijn pure vorm bleef. De laatste vijftig jaar is dat veranderd en werd shopping alleen al door zijn omvang verantwoordelijk voor de privatisering van het publieke domein, zoals het ook steeds meer alle menselijke activiteiten infiltreert, of het nu op het vliegveld is, de kerk, het museum, de universiteit, het hotel of zelfs het privé-huis. Deze infiltratie gaat zo ver dat de meeste programma’s niet meer voorstelbaar zijn zonder de economie van het winkelen. Omgekeerd is het winkelen niet meer denkbaar zonder de hybridisatie met alle andere activiteiten. Of we nu willen of niet, we leven in een volstrekt universele ruis, waarin het onderscheid tussen entiteiten, instituten en identiteiten fundamenteel veranderd is. Natuurlijk heeft dit ook een radicaal effect op architectuur. Maar het wordt niet erkend, en daardoor niet verkend. Architecten houden zich niet graag met shopping bezig. Als je de architectuurrecensies in tijdschriften analyseert, blijkt dat het winkelen pas op nummer dertig op de ranglijst van onderwerpen staat, dat er dus domweg niet over geschreven wordt en dat de consequenties ervan op de status van de stad nog niet goed zijn doorgedrongen.’

Hans Ulrich Obrist

Maar als je ervan uitgaat dat shopping op veel manieren in het hart van de hedendaagse architectuur staat, waarom denk je dan dat het tegelijkertijd zo’n onpopulair onderwerp is?

Rem Koolhaas

‘Misschien betekent het dat we nog steeds over architectuur denken als iets discreets. Misschien denken mensen nog steeds over architectuur in termen van uiterlijke verschijning en als tour de force van de graafmachine en de air conditioning, wat al lang niet meer het geval is. Architectuur is niet meer wat het lijkt – het is in essentie hout, met isolatiewol en spaanplaat. Deze zogenaamde huid vaak niet meer dan een millimeter dik. Er is duidelijk een beeld van architectuur als iets compleets en wezenlijk onsubstantieels. Misschien is dat een interessante directe verbinding met Robert Venturi, die dacht dat gebouwen zouden blijven en dat de wetenschap de iconografische taken voor haar rekening zou nemen. Ironisch genoeg zijn het de gebouwen zelf die tekens zijn geworden. Gehry’s museum in Bilbao is bijvoorbeeld niets anders dan huid en vorm. Ik moet bekennen dat het weliswaar in potentie artistiek interessant is en mooi, maar in wezen is het net zo onsubstantieel als zoveel andere architectuur van tegenwoordig. Ik denk dat het effect van het winkelen in zijn huidige offensieve staat op architectuur erop neerkomt dat architectuur gedwongen wordt tot enerzijds overdreven flamboyante verschijningen dan wel overdreven heiligheid. Er is als het ware geen middenweg. Gehry representeert in Bilbao het type exuberantie dat overspoelt. Norman Foster representeert juist overdreven ernst; maar waar het de glazen overspanning van het British Museum aangaat, is het voor mij, ondanks zijn ongelooflijk goede smaak, even conceptueel vulgair, gedevalueerd en corrupt als om het even welk consumptiecentrum.’

Hans Ulrich Obrist

Dat is interessant, want toen we samen het British Museum bezochten legde jij de laatste hand aan de tekst ‘Junkspace’. We analyseerde het gebouw en kwamen tot de conclusie dat Foster het British Museum had veranderd in junkspace. Kun je iets meer zeggen over deze analyse en je tekst ‘Junkspace’?

Rem Koolhaas

‘’Junkspace is een essay in het Shoppingboek waarin ik heb geprobeerd een beeld te geven van de totale architectuurproductie van dit ogenblik. Zoals je weet is space junk het schroot dat afgeschreven satellieten en planetaire sondes in de ruimte achterlaten. Op aarde produceren we een architectuur die dezelfde status heeft: Junkspace. Het is geen negatieve term, maar het suggereert een nieuwe definitie van de verwachtingen en de eigenschappen die architectuur vandaag de dag heeft. Een van de eigenschappen van Junkspace is dat het steeds meer architectuur aaneenschakelt, letterlijk grenzeloos wordt. Een van de consequenties van Junkspace is dat de delen van een gebouw nooit in dezelfde fase verkeren. Bepaalde delen van het gebouw sterven af terwijl andere delen weer herboren worden; bepaalde delen zijn in gebruik terwijl andere worden verbouwd. Dus terwijl gebouwen vroeger voor een bepaalde periode gebouwd werden, heeft elk gedeelte van een gebouw tegenwoordig zijn eigen levensduur. We zijn er compleet aan gewend geraakt dat de helft van onze gebouwen zich in een staat van conversie bevinden, hoe idioot die situatie ook is. Gebouwen bestaan nu geheel en al uit plakken en nieten, niet meer uit metselen of hameren.’

Hans Ulrich Obrist

Je hebt het al even gehad over de experimenten in het Hermitage Guggenheim Museum in Las Vegas. Ik was in Rotterdam bij het Serra-experiment met de schilderijen van Picasso en Cezanne. Het was een echte oefening in termen van display. Ik denk dat zoiets van cruciaal belang is voor de huidige situatie waarin musea alleen nog maar buitenkant zijn, bijna als een teken. Niemand heeft het bijvoorbeeld over de tentoonstellingen die plaatsvinden in Guggenheim Bilbao. Misschien is het interessant om iets meer te zeggen over deze verschuivingen ten aanzien van de opvattingen van musea. Wat mij bij Guggenheim Las Vegas interesseert, is dat het het idee van display bijstelt. Het stimuleert daarmee het voortdurende debat over de huidige conditie en de toekomst van musea. Een van de vragen die ik je wil stellen is hoe je denkt over grote musea. Het zijn altijd XL en XXL musea waar je mee bezig bent, van je vroegere ontwerpen tot aan de recente, zoals de verbouwing van het Whitney Museum. In vroegere discussies heb je het vaak gehad over de noodzaak om de musea te injecteren met traagheid en mogelijk stilte, alsook over het herstellen van de functie van laboratorium in grote structuren. Als je kijkt naar Tate Modern is het een ongelooflijk succesvol model van de fast lane, er heerst dus geen kapelachtige stilte. Ik vroeg me af of je me kunt vertellen over de huidige museale conditie en de haalbaarheid van je de ideeën?

Rem Koolhaas

‘Ik denk dat architectuur niets kan voortbrengen dat de plechtigheid en ernst in de hedendaagse cultuur garandeert die een kapel waardig is. Zoiets is alleen mogelijk wanneer er een effectieve en substantiële overeenstemming is in de ideeën van de museumdirecteur of de curatoren en de architecten. Kennelijk verwacht men dat architectuur op de een of andere manier verloren pretenties kan doen herleven, dat ze op de een of andere manier de hele machinerie kan vertragen. De ironie is echter dat architectuur niets dan een reflectie kan zijn op die dingen.’

Hans Ulrich Obrist

Een paar dagen geleden had ik een lange conversatie met Lucien Herve, een bekende fotograaf die nu in de negentig is en die vijftien jaar lang de vaste fotograaf van Le Corbusier is geweest. Hij was ook een goede vriend van Père Couturier, de Dominicaner monnik die opdracht gaf voor de Matisse kapel, de kapel van Léger, Ronchamp, en ga zo maar door. Een Dominicaner monnik die opdracht gaf aan de marxist Leger om werk te maken voor een kerk; het is een interessante contradictie en tegelijkertijd een goede gelegenheid om na te denken over de rol van de opdrachtgever. Wie geeft eigenlijk opdracht tot het bouwen van musea? Dreigen musea niet te verworden tot symbolen van rentabiliteit?

Rem Koolhaas

‘Of tot symbolen van opoffering. Het symbolisme gaat beide kanten op. Zonder te somber te worden, denk ik dat de verdienste zit in het politiseren van dit hele debat. Het is ook een van de gevolgen van 11 september, waardoor een aantal procedures niet langer mogelijk is. Ik denk dat er een directe verbinding is tussen de gebeurtenissen op 11 september en het dreigende failliet van het Guggenheim systeem. Ik zeg niet dat dat goed is, maar we kunnen er wel een verandering van de huidige omstandigheden door verwachten. Er zit iets inherents giftigs in de markteconomie wanneer je het ziet als het laatste woord van ideologie.’

Hans Ulrich Obrist

Om even terug te keren naar musea: misschien kun je iets zeggen over het idee van onvoorspelbaarheid en het idee dat er een paradox schuilt in het bouwen van een museum voor de toekomst, voor kunst die nog moet ontstaan. Het punt van discussie is momenteel: hoe structuren op te richten die zelforganisatie toestaan. Er is een zeer interessant manifest voor het museum voor de eenentwintigste eeuw van de in Parijs woonachtige stedenbouwkundige Yona Friedman. Hij vergelijkt het idee van het ontwikkelen van het museum niet met het opzetten van een masterplan maar met het ontwikkelen van dingen die zelforganisatie kunnen stimuleren. Zijn museum van de toekomst omvat een provisorisch programma, dat zich niet op een apart domein richt, zij het kunst, wetenschap of technologie, maar zich eerder onderscheidt als gids voor het dagelijkse leven. Er is dus een soort non-plan dat een relatie onderhoudt met het dagelijkse leven. Cedric Price heeft zich daar ook mee bezig gehouden met zijn Fun Palace uit 1960, waarin hij ruimte gaf aan een hoge graad van improvisatie en zelforganisatie. Misschien kun je me zeggen hoe jij denkt over deze modellen, of je ze nostalgisch vindt en of ze nog enige relevantie hebben? Je hebt Cedric Price eerder genoemd in relatie tot Las Vegas.

Rem Koolhaas

‘Het is ingewikkeld. Ik heb les gehad van Cedric Price en hij begon altijd met de anekdote dat je ‘als een echtpaar naar je toe komt omdat ze een huis willen, je ze misschien moet zeggen dat ze eigenlijk zouden moeten scheiden.’ Cedric Price omschreef het als een vorm van bescheidenheid. Op een dag vroeg Charles Jencks, de vader van het postmodernisme, aan Cedric: “how do you tell people modestly to get a divorce?”. En op een bepaalde manier gaf dat het probleem van de relatie tussen architectuur en het leven goed weer. Het is een ironische situatie die je ook duidelijk kunt maken in een vergelijking met koning Midas, die alles wat hij aanraakte in goud veranderde. Architecten zijn koning Midassen in het omgekeerde. Als zij iets zien wat authentiek is, afkomstig uit het ‘echte’ leven, dan verliest het, zodra de architect ernaar heeft gekeken, zijn authenticiteit en vaak zijn spontaniteit en integriteit. Ik heb weliswaar een enorme sympathie voor al die pogingen het dagelijkse te presenteren, maar ik denk dat we in het bezit zijn van iets dat tegelijk een kwaliteit is en een vloek. De vloek is dat we de dingen nooit kunnen laten wat ze zijn, en ze altijd zullen moeten veranderen. Het idee dat je als architect dingen op een spontane manier kunt veranderen en onvoorspelbaar kunt laten is onzin. Uiteraard kun je niet het effect van al je activiteiten voorspellen, maar het is onmogelijk het spontane te plannen als integraal deel van je activiteit. Dus als je uit bent op spontaniteit in het leven, blijf uit de buurt bij architecten.’

Hans Ulrich Obrist

Kun je iets meer vertellen over hoe jullie in bijvoorbeeld het Harvard Project omgaan met de mogelijkheid van kritische en subversieve posities?

Rem Koolhaas

‘Ik denk dat er een dilemma is in wat we met het Harvard Project proberen te bereiken ten aanzien van dat onderwerp. Elk weldenkend mens wil subversief zijn, in de zin dat niemand de bestaande ongewijzigd wil laten. Elk weldenkend mens wil ook kritisch zijn en daarom is de verhouding tussen architect en opdrachtgever een kritisch vraagstuk. Architecten kunnen niet werkelijk subversief zijn, omdat architectuur eenmaal altijd een enorme inspanning vergt en heel veel geld kost. Hoe subversief te zijn bij iets dat twintig jaar bestaat? De pretentie dat je subversief bent is niets anders dan een sprookje of een vorm van marketing. Ik denk wel dat je architectuur kan vernietigen op een subversieve manier, maar ik denk niet dat je noodzakelijk subversief kunt zijn als architect. Het is een discussie die ik al lang voer met mensen als Peter Eisenman. Hij is subversief; hij gebruikt hoeken van 87 graden! Met andere woorden: subversiviteit is een stijl en niets meer dan dat. Maar dat betekent niet dat je je niet kunt bezig houden met activiteiten die subversief zijn. Je kunt stukken schrijven tegen architectuur en je kunt de arrogantie van architecten ondermijnen, enzovoort. Ik zou het vraagstuk in sommige gevallen ook beledigend opvatten – wat zou subversieve architectuur in Las Vegas inhouden? Dat je het casino ondergraaft? Hoe ondergraaf je een casino? Moet je het gokken tot iets metafysisch maken? Moet je beter geschoolde prostituees regelen? Wat houdt subversie in die context in? Ik moet bekennen dat Las Vegas wel een transformerende ervaring kan zijn. Voor mij was het een ondraaglijke ervaring, ik kwam er niet uit als een beter mens uit, maar wel als iemand met een breder begrip. Wat moet er dus ondermijnt worden? Dit is wat zo hinderlijk is aan de terminologie en het discours in architectuur. Er wordt altijd gedacht dat het subversieve beter is dan het analytische.’

Rem Koolhaas & Hans Ulrich Obrist

Recente artikelen