metropolis m

Murakami
Japanse pop-art

‘It’s all business’, zegt Takashi Murakami (1962) over de speelgoedwinkel die bij de tentoonstelling hoort. T-shirts en popjes gaan bij Fondation Cartier als zoete broodjes over de toonbank. Ze zijn ontworpen door The Kaikai Kiki Corporation, een bedrijf met veertig werknemers onder wie computerspecialisten, designers en pr-mensen. Aan het hoofd staat Murakami, de Japanse Keith Haring die zijn tijd verdeelt over Tokio en New York, veilingcijfers nauwgezet bijhoudt en tussendoor richtlijnen geeft over het koloriet van overigens niet onaardige composities. Een noodzakelijk kwaad, meent hij, want in Japan is de hedendaagse kunstmarkt de instorting nabij. Hoge prijzen zoals in Amerika en Europa zijn er niet haalbaar. Pokémon en Tamagotchi doen het daarentegen bijzonder goed, dus waarom geen personages creëren met een marketingpotentieel? Inspiratie haalde Murakami bij de manga-industrie. In Japan zijn de scheppers van grootogige typetjes en atletische cartoonhelden de sterren van de subcultuur. Hun ontwerpen worden op alle mogelijke manieren verkocht. Meer nog, de mangadesigners hebben hun sterrenstatus grotendeels te danken aan het succes op commercieel vlak. Met dit verschijnsel in het achterhoofd werd zes jaar geleden The Hiropon Factory opgericht, refererend aan The Factory van Andy Warhol. Intussen is het atelier omgedoopt tot The Kaikai Kiki Corporation, genoemd naar twee figuurtjes die continu opduiken, hetzij als sculptuur, hetzij als toppunt van lieftalligheid in schilderijen met bloemetjes en zuurstokkleurige heuvels. In The Kaikai Kiki Corporation worden probleemloos ‘kunstproducten’ gefabriceerd. Reusachtige acrylschilderijen, sculpturen, behangpapier, ballonnen, T-shirts en beertjes: de rijke oogst die voortvloeit uit een mix van traditionele Japanse kunst en hedendaagse mangacultuur.

Kawaii, de titel van de expositie, staat voor leuk, lief, snoezig, een stralende sprookjeswereld met een hoog decoratief gehalte. Tot voor kort was er in het land van de rijzende zon sprake van een Kawaii-wave, een leukigheidstrend die niet alleen veel geld deed rollen, maar die ook symbool stond voor het Japanse culturele kunnen. Inmiddels is die trend weer afgenomen, parallel met een dalende, economische tendens. De Aziatische artscene houdt tegenwoordig meer van horror en monsterlijk vertier, een smaak waaraan Murakami tegemoet komt met metershoge schilderijen van kwaadwillige creaturen. In het hallucinerende paneel Tan Tan Bo Puking (2002) figureert een hybride monster met zwarte haaientanden en een blauwe tong. Uit zijn mond hangt veelkleurig kwijl dat als lava naar beneden stroomt. Aan de basis ligt het kernfiguurtje Mr. Dob, een charmant personage dat tien jaar geleden geconcipieerd werd als tegenhanger van Mickey Mouse. In tegenstelling echter tot zijn Amerikaanse voorbeeld beschikt Mr. Dob over een zeer veranderlijke natuur. Als sculptuur is hij de onschuld zelf, in geschilderde versie krijgt hij apocalyptische allures. ‘Dob’ is ontleend aan het Japanse woord dobojite (waarom). In de installatie Dob in the Strange Forest (1999) staat het personage als Alice in Wonderland tussen een tiental paddestoelen. Een ogenschijnlijk onschuldig tafereel, maar niet als je weet dat de paddestoelen verwijzen naar de atoombom op Hirosjima. Vanuit dat oogpunt staat de beeldengroep ongeveer gelijk aan Mickey Mouse tussen de atoomexplosies, niet verwonderlijk dus dat de sympathieke held Dob elders ontsteekt in een infernale woede. Kaikai en Kiki, de twee Japanse Nijntjes in roze en witte pyjama’s, maken deel uit van het haast ontoelaatbaar gesuikerde Peach Paradise, een geschilderd walhalla bezaaid met lachende bloemen en knipogende champignons. Het duo ontstond gelijktijdig met Oval, een personage dat in de tuin van Fondation Cartier te zien is als een luchtballon en in de bookshop als een schaalmodelletje-met-prijsetiket. Oval is net zoals de andere karaktertjes begiftigd met een uit de kluiten gewassen hoofd en een minuscuul lijfje. Zijn aaibaarheidsfactor is zo hoog dat alle Pino’s en Teletubbies maar beter op slag harakiri kunnen plegen. Meteen vraag je je af of Murakami wel kunst maakt voor volwassenen, maar desondanks zijn de personages geestig, pretentieloos en – hoe hard je het ook probeert te ontkennen – ongewoon innemend.

Het creëren van dergelijke karakters komt in Japan trouwens niet zomaar aanwaaien. In het land van de duizenden goden heeft elk levend wezen en elk object in principe een eigen ziel. Daarenboven worden mensen al eeuwen begeleid door hemelse helpers. Vanuit dit animisme is het tot leven wekken van iconische schepseltjes (Pokémon, Digimon, Mr. Dob) niet eens zo vergezocht. Ook Oval, Kaikai en Kiki zijn gemodelleerd naar Boeddha en twee van zijn acolieten. Voor Murakami zijn het de drie ‘goden van de kunst’, gestileerd naar mangavoorbeeld, betrekkelijk onschadelijk en bedoeld als mascottes op de reis naar rijkdom en paradijselijk geluk. Kawaii, het charmeoffensief uit Japan, heeft in vergelijking met menig Westerse tentoonstelling een bijzonder beweeglijke grondslag. De vormen en kleuren knallen niet alleen van de muur, ze zijn ook verankerd in een allesbehalve schrale context. Als neopopartiest voert Murakami het toerental hoog op. Hij draaft zich wel eens te pletter tegen een al te vrolijk bloemetjesgedoe, maar afgezien daarvan is zijn cheeseburgerstijl uitgekiend, elastisch en meeslepend. Daarenboven krijgt het East-meets-Westbeginsel een haast toxische bijsmaak. De fusie van Aziatisch denken en westers rekenen oogt ontstellend naïef, maar blijkt zo hevig schizofreen dat je het resultaat onmogelijk kunt afdoen als een decoratief ontwerp voor kindertuinen. Fondation Cartier, en vanaf november ook de Londense Serpentine Gallery, mogen zonder twijfel de meest schreeuwerige tentoonstelling van het jaar op hun naam schrijven. In dat opzicht breekt Murakami immers alle records, en dat is lang geen onverdienstelijke prestatie.

Els Fiers

Recente artikelen