metropolis m

Zelfs de pandemie heeft weinig veranderd aan de enorme dwang om productief te blijven. Het heeft de behoefte aan ontkoppeling doen toenemen, net als de vraag of er nog wel mogelijkheden bestaan om je terug te trekken. Bas Blaasse schrijft over de retraite in tijden van hardnekkige verbinding.

Ik sta bovenop een bergrif als ik een e-mail op mijn telefoon zie binnenkomen met de vraag of ik een stuk wil schrijven over de retraite. In Frankrijk heb je zelfs op duizend meter hoogte geen last van slecht bereik. Terwijl ik mijn klimtouw achterop mijn rug bind, beginnen associaties zich op te dringen: afzondering, verbroken verbindingen, concentratie. Stilte. Mijn klimpartner staat iets verderop als een romantisch plaatje in het felle tegenlicht van een ondergaande zon, dat door de wolkvorming om ons heen het uitzicht diffuus maakt. Ik maak drie foto’s.

De top van de bergketen die we na een klim van zes uur hebben bereikt heeft zijn eigen plek in de westerse kunstgeschiedenis. Montagne Sainte-Victoire is het onderwerp van een dertigtal schilderijen van Paul Cézanne. Het kalksteenmassief in de buurt van Aix-en-Provence strekt zich uit over 18 kilometer. In tegenstelling tot het cliché van de eenling die de natuurlijke grootsheid overpeinst, is de menselijke aanwezigheid op Cézannes schilderijen beperkt tot enkele abstracte woningen en hutten verspreid over de vallei. Eén daarvan was van Cézanne.

Een plek als een berghut of boerderij die volledig van de buitenwereld is afgesloten is in Nederland zeldzaam, zo niet nergens te vinden. Maar het verlangen naar een plek om je te kunnen terugtrekken is vandaag, ondanks twee jaren van quarantaines en lichamelijke isolatie, misschien wel prangender dan ervoor. Want de paradoxale en weinig verrassende conclusie van twee jaar zelfisolatie is dat lichamelijke afzondering geen synoniem is voor de mentale rust van een zelfgekozen retraite.

Aan het begin van de eerste lockdown, nadat de eerste vlagen van angst, verwarring en opwinding iets in hevigheid hadden afgenomen, begon mijn hele sociale netwerk berichten te delen over manieren om thuis productief te blijven. Ik zette mijn telefoon uit, verzon ochtendrituelen, maakte to-do-lijstjes. Na twee weken gaf ik het op en vluchtte naar mijn ouders op het platteland. Maar ook daar kon ik niet ontsnappen aan de obsessie om productief te blijven. De pandemie zette een zeer concrete, bijna banale fenomenologie van het alledaagse leven in de eenentwintigste eeuw extra dik in de verf. We staan altijd aan en met alles in verbinding, en zonder ruisonderdrukking is stilte schaars. De terugtrekkende beweging uit de stad is niet genoeg om te ontkomen aan de nooit aflatende aanwas van prikkels die ons bestoken en onze aandacht versnipperen.

In 2018 maakte Dieter Roelstraete tijdens de architectuurbiënnale van Venetië een tentoonstelling in Fondazione Prada met de titel Machines à Penser. De titel verwijst naar Le Corbusiers karakterisering van het huis als een goed-geoliede machine, een ‘machine à habiter’. De tentoonstelling onderzocht naar eigen zeggen de relatie tussen het denken en de omgeving waarin ideeën vorm krijgen.1 Centraal stond de ‘hut’ als denkplek van drie Duitstalige filosofen. Martin Heidegger, Ludwig Wittgenstein, en Theodor Adorno schreven ieder misschien wel hun belangrijkste werk in een zekere vorm van – gekozen of gedwongen – eenzaamheid en afgelegenheid.2

Eén van de kunstwerken in deze tentoonstelling was Die Hütte (2007-2018), een videowerk van Sophie Nys over de berghut van Martin Heidegger. Toen Heidegger in 1922 een aanstelling aanvaarde aan de universiteit van Marburg, moest hij daarvoor zijn leven in Freiburg, de stad grenzend aan het Zwarte Woud waar hij sinds zijn studententijd had gewoond, opgeven. Zijn vrouw Elfride besloot toen om in de buurt van Freiburg een hut voor hem te laten bouwen, net buiten het kleine plaatsje Todtnauberg dat tegenwoordig met minder dan duizend inwoners vooral dienstdoet als wintersportbestemming.

Ruim tien jaar later, in 1934, was Heidegger inmiddels teruggekeerd als professor aan de universiteit van zijn geliefde Freiburg. In een radiotoespraak legde hij uit waarom hij een aanbod om les te geven aan de universiteit in Berlijn had afgewezen.3 Hij verkoos de provincie boven de grote stad. Het eentonige, eenzame leven in zijn hut in het Zwarte Woud stelde hem in staat om in alle rust te kunnen werken.

In de twaalf minuten durende video Die Hütte dwaalt een camera om de afgesloten hut, over de grasweiden en langs besneeuwde heuvels, in verschillende jaargetijden. Voor sommigen is de hut een bedevaartsoort, voor anderen een getuigenis van een donker hoofdstuk uit de Europese filosofiegeschiedenis, vanwege Heideggers antisemitisme en zijn vroege steun aan het naziregime. De zwart-wit-beelden vellen geen oordeel, maar de meanderende vasthoudendheid van de camera geven de hut en het landschap zowel een ordinaire als onbenaderbare allure. De voice-over versterkt die indruk en plaatst Heidegger en zijn hut wel degelijk aan de verkeerde kant van de geschiedenis. Je hoort een monoloog uit Thomas Bernhards Die Alte Meister (1985), waarin Heidegger en zijn hut worden afgedaan als kleinburgerlijk en kitsch.

Naast Die Hütte was er nog een ander werk van Nys over Heideggers hut opgenomen in de tentoonstelling. Tijdens een van haar bezoeken aan de plek vond ze buiten de hut een houten wc-bril. Multiple (Heidegger Seat) (2009) is een houten replica die als een relikwie van een versleten romantiek aan de muur hangt. In lijn met het simpele leven in een hut, in sterk contrast met Heideggers filosofische diepzinnigheid. Is het isolement van een retraite een romantische fetisj? Machines à Penser ondersteunt de overtuiging dat menig idee – en menig maakproces – zich het beste in afzondering ontplooit. Maar wat betekent afzondering eigenlijk?

 

In 1929, enkele jaren voor Heideggers radiotoespraak, publiceerde Virginia Woolf haar essay A Room of One’s Own. De tekst, gebaseerd op twee lezingen die Woolf het jaar ervoor hield, dankt zijn titel aan Woolfs beroemde uitspraak dat een vrouw geld en een eigen plek nodig heeft wil ze kunnen schrijven. Ze begint haar essay met een anekdote over een vrouw die in gedachten verzonken een plantsoen oversteekt, waarna een mannelijke bewaker haar eraan herinnert dat vrouwen niet op het gras mogen lopen. De onderbreking van de bewaker verbreekt de gedachtegang van de vrouw, en ze ‘verliest’ haar redenering.

Hoewel Woolf zich ‘beperkte’ tot de positie van de vrouw en het individu, is de algemene strekking veel breder: het privilege van een zekere vorm van afzondering om ongestoord te kunnen denken, werken, maken. En misschien ook: luisteren, afwegen, keuzes maken. Die manier van werken ‘werkt’ vanzelfsprekend niet voor iedereen, en staat in een wereld waarin juist collectieve vormen van werken steeds belangrijker worden meer en meer ter discussie. Maar bij Woolf gaat het over een vorm van autonomie en zelfbeschikking die bestaat uit de relatieve afwezigheid van verplichtingen, verwachtingen en prikkels.

Een afgelegen plek opzoeken kan een manier zijn om aan die voorwaarde te voldoen, of om bijvoorbeeld aan de alledaagse hectiek van openingen, afspraken en andere tijdrovende verplichtingen te ontsnappen. Maar waar kunnen degenen die niet over de luxe van een huis in een Fins bos of een stuk land in de Franse Jura beschikken zich afzonderen? Voor kunstenaars kan een residentie uitkomst bieden, in het bijzonder residenties buiten een grootstedelijke omgeving, zoals het PAF of kunsthuis SYB, die specifiek inzetten op hun perifere werking. Maar ook een postacademische residentie als de Jan van Eyck Academie, of werkplaatsen als FLACC en het Frans Masereel Centrum, bieden door hun ligging voor veel residenten afzondering, rust en concentratie. En voor sommige kunstenaars is een eigen studio wellicht al voldoende.

Centraal in de notie van afzondering onder kunstenaars staat uiteindelijk het scheppen van de juiste werkcondities, en die zijn vaak verbonden aan de fysieke, economische en mentale ruimte en vrijheid om te kunnen werken. Wat als je net een kind hebt gekregen en simpelweg niet ‘weg’ kunt? Wat als tijdelijk vertrekken betekent dat je je werk moet opgeven? Wat als je afhankelijk bent van gezondheidszorg of verblijfsdocumenten? Wat als je bijbaan kostbare tijd in beslag neemt?

In een gesprek naar aanleiding van Die Hütte, vertelde Nys me over haar ervaringen in 2014 als suppoost in de Kunsthalle Zürich. Omdat Nys toen pas kortgeleden naar Zwitserland was verhuisd, was het voor haar onmogelijk om via andere wegen dan als museumsuppoost haar brood te verdienen. Een jaar later, in 2015, publiceerde ze ter gelegenheid van een eigen solo een boekje met de titel Sitzen ist das neue rauchen (2014). De publicatie bevat foto’s die Nys bijna dagelijks nam van de solotentoonstelling van Haim Steinbach in Zürich, vanuit de zittende positie van de suppoost. Op geen van de foto’s is iemand te zien, soms ontdek je een hoekje van een boek of een brief, wat je doet afvragen waar het ‘werk’ van een suppoost op zo’n moment feitelijk uit bestaat. Met de publicatie vond Nys dus een manier om de tijd die ze door haar bijbaantje niet aan haar eigen praktijk kon besteden toch productief te maken.

Werkomstandigheden, slechte of goede, hebben vanzelfsprekend hun neerslag. De filosofie die Heideggers hut heeft gefaciliteerd onderstreept onder meer dat denken zich niet in het luchtledige afspeelt, maar op zeer concrete plekken in de wereld. Die gedachte is zeker net zo waar voor kunstenaarspraktijken en het werk dat daaruit voortkomt. Voor Heidegger was het verschil tussen stad en platteland een verschil tussen verbinding en afzondering, tussen afleiding en concentratie, tussen oppervlakkigheid en diepzinnigheid.

Maar die gelijkstelling tussen platteland en afzondering schiet natuurlijk tekort. In zijn bijdrage aan de catalogus van Machines à Penser, stelt criticus Shumon Basar dat het afsluiten van je wifi of het kapotslaan van je smartphone vandaag misschien hetzelfde oplevert als een gecultiveerde afzondering ooit deed. ‘At this point, the hut is no longer made of wood, but rather, the articulated destruction of hereness.’4

 

Terwijl ik de laatste zinnen van dit stuk typ, verblijf ik voor een paar dagen in een boshuisje van een vriendin. Om op tijd klaar te zijn moet ik efficiënt zijn en elke kans op afleiding minimaliseren. Dat lukt met moeite zolang ik mijn mail blijf checken. De ervaring van een ongestoorde gedachtegang is kostbaar. Maar in welk opzicht? Mijn retraite is geen vlucht weg van de wereld, maar een middel om die wereld beter van dienst te zijn. Zolang de retraite geen definitieve breuk met de wereld betekent, behoudt de terugtrekkende beweging iets manisch met een pragmatisch karakter, dat volgens mij uiteindelijk alleen iets betekent voor degene die mee wil én kan blijven spelen in de carrousel die tijdelijk tussen haakjes wordt gezet.

Voor iedereen die gebonden is aan de professionele zichtbaarheid en sociale relaties waar alleen een stad of internetverbinding in kunnen voorzien, blijft een retraite, op welke manier dan ook, zo nu en dan waarschijnlijk een aanlokkelijke uitkomst. Maar soms zou ik die bijna manische behoefte aan afzondering willen kunnen inperken, door in plaats van naar buiten te vluchten de gemoedsrust naar binnen te halen, en in plaats van een tijdelijke uitzondering, permanent onderdeel te maken van de omgeving waarin ik wil blijven voortbewegen.

1 Miuccia Prada en Patrizio Bertelli, Machines à Penser, Dieter Roelstraete (ed.), Fondazione Prada, Milan, 2018, p. 4.

2 Respectievelijk: Sein und Zeit (1927), Tractatus Logico- Philosophicus (1921), en Minima Moralia (1951).

3 Martin Heidegger publiceerde zijn toespraak een jaar later onder de titel: Warum bleiben wir in der Provinz?

4 Shumon Basar, ‘The Eternal Return of the Primitive Hut’, in Machines à Penser, Dieter Roelstraete (ed.), p. 240.

Bas Blaasse

is schrijver, filmmaker en redacteur bij HART magazine

Recente artikelen