Niet kopen maar kijken – In gesprek met Elisa van Joolen en Tenant of Culture
Mode is voor Elisa van Joolen en Tenant of Culture even boeiend als weerzinwekkend. Hun werk reflecteert eerder op het wezen van mode dan er nieuwe ontwerpen aan toe te voegen
Elisa van Joolen en Tenant of Culture, pseudoniem van Hendrickje Schimmel, geven in hun werk allebei op eigen wijze een draai aan de basisstructuren van de modewereld: de grondstoffen, de trends, de logo’s, de industrie, de branding. De verschillende elementen en strategieën die zijn samengesmolten tot een trend of identiteit peutert Tenant of Culture los om ze weer op een andere manier samen te voegen waardoor je er anders naar gaat kijken. Ook Elisa van Joolen is niet zozeer geïnteresseerd in het eindproduct waar de modewereld op gefixeerd lijkt, maar in de processen en structuren waarbinnen kledingstukken en merken circuleren en een bepaalde waarde vertegenwoordigen. Beiden werken vooral met al bestaand materiaal, tweedehandskleding, plastic tassen of samples, die ze verknippen en herschikken tot nieuwe constellaties.
Thema's
Hoe verhouden jullie je in je werk tot de trends die de mode dicteren? Gaan jullie daarin mee of verzet je je ertegen?
‘Ik ga erin mee denk ik. Ik kijk naar trends die naar voren komen, zoals nu athleisure of self-optimalization, en de materialen en productieprocessen die daarbij horen. Die materialen verzamel ik en vervolgens ga ik improviserend te werk. Tweedehandsstukken haal ik uit elkaar en herschik ik door ze over elkaar heen te stikken, persen, watteren of vervilten. Zo transformeren ze tot nieuwe draagbare en niet-draagbare vormen. Binnen de kunst worden trends gestigmatiseerd, terwijl in de modewereld trendy zijn juist een streven is. Als je op de modeacademie hoort dat je trendy bent, denk je: oh wauw, dat heb ik goed gedaan. Als iemand in de kunst dat tegen me zegt, voelt dat eerder als een belediging. Ik streef naar een esthetiek die veranderlijk is, die zich aanpast aan een bepaalde context of tijd, die meedrijft en zich vastplakt aan andere ideeën over schoonheid. Zo wil ik tegen het idee van de onverstoorbare, autonome kunstenaar ingaan. Ik vind het interessant om beïnvloedbaar te zijn, juist omdat de veranderlijkheid van mode het meest bekritiseerd wordt.’
‘Het is niet zozeer dat ik een werk begin en nadenk over trends, maar natuurlijk reflecteer ik daar in zekere zin wel op. Die vergankelijkheid die Hendrickje noemt, daar gaat het denk ik meer om. Een werk is nooit af, het transformeert en kan ook op verschillende manieren geactiveerd worden.’
‘Als je bezig bent met het fenomeen mode als onderwerp zijn transitie, veranderlijkheid en herinnering onderwerpen die je al snel aansnijdt. Maar je hebt natuurlijk ook de mode-industrie die trends gebruikt als een middel voor voortdurende vernieuwing, wat een kapitalistisch gegeven is. Het zijn twee poten: je hebt trends als onderdeel van de marktwerking en trends als een meer overkoepelend principe van vergankelijkheid en transitie.’
Hendrickje, jij vertelde me eerder dat ‘patchworking’ voor jou een belangrijke methodologie is. Kun je daarover uitweiden?
‘Wat ik mooi vind aan een patchwork is dat de verandering zichtbaar blijft, dat je erkent dat je bestaande producten of materialen hebt gebruikt in een nieuwe constellatie. Dat gebruik ik op een visuele manier in mijn werk, maar ook als handwerktechniek. De methodiek van patchwork is voor mij ook belangrijk als filosofie. Ik begin altijd vanuit een al bestaand iets; het is belangrijk dat ik die oorsprong erken.’
Elisa, tijdens de afgelopen Jan van Eyck Academie Open Studios kon je als bezoeker een huurovereenkomst tekenen en een EVJ-tas meenemen, gemaakt van allerlei plastic tassen. Die werken zijn in zekere zin ook lappendekens, assemblages van al bestaande materialen. Kun je vertellen hoe dat werk tot stand kwam?
‘Ik ben al heel lang bezig met het maken van assemblages. Het werk voor de Jan van Eyck is daar een continuering van. Op mijn eerste dag als resident kreeg ik een tote bag. “Aha, hier is het werk voor de Open Studios”, dacht ik toen. De tote bag is een standaardproduct voor culturele consumptie en promotie. Bij binnenkomst op een biënnale of andere kunstmanifestatie krijg je vaak zo’n katoenen tasje en dan wordt van jou verwacht dat jij die weer gaat dragen, als een soort branding van het instituut dat je bezoekt. Het leek mij dat het gegeven van de tote bag op een interessantere manier ingezet kon worden. Het project heb ik EVJ genoemd omdat dit speels verwijst naar de huidige grafische huisstijl van de Jan van Eyck: JVE. En het zijn ook mijn initialen. Tijdens de Open Studios heb ik de standaard katoenen tassen van het instituut vervangen. Ik maakte tassen door twee of meer plastic tassen van verschillende bedrijven of instituten samen te smelten (zoals bijvoorbeeld een Stedelijk Museum Amsterdam tasje met eentje van Albert Heijn). Soms zie je het logo nog, soms vermengen de merken en lijken de resulterende tassen bijna op fossielen. Ik voeg nooit ander materiaal toe, elke tas is uniek. Bezoekers mochten een tas meenemen op voorwaarde dat ze een leenovereenkomst tekenden en de tas uiterlijk 8 oktober 2020 terugbrachten, zodat iemand anders er zorg voor kan dragen. Caretakers sturen mij foto’s van hoe ze de tas gebruiken.’
Hendrickje, met het pseudoniem Tenant of Culture presenteer je jezelf als huurder in plaats van eigenaar van cultuur. Elisa, in jouw werk EVJ stel je ook noties van lenen, hergebruik en zorgdragen centraal in plaats van eigendom. Is dat een houding die je meer ziet in de modewereld? Waarom is dat nu relevant?
‘Mode is zich heel bewust van hoe schadelijk de industrie en de productieprocessen zijn en is druk bezig nieuwe systemen uit te vinden. Ik kijk vaak op de website the business of fashion om te zien wat de ontwikkelingen en nieuwe strategieën zijn. Daar staan dan in een trendrapport bijvoorbeeld termen als “the new ownership” en “het nieuwe leenstelstel” maar dat zijn ideeën die meer als marketingstrategie worden gebruikt dan dat ze daadwerkelijk worden ingezet. H&M zegt bijvoorbeeld dat ze transparant zijn en dan geven ze piepkleine beetjes informatie over hoe een kledingstuk wordt geproduceerd.’
‘Ik weet dat er onder studenten die nu mode en textiel studeren behoefte is om het anders te doen, om veel meer onderzoeksmatig te werken. Ik heb daarom ook samen met Femke [de Vries] en Hanka [van der Voet] Warehouse opgezet. Het is een platform waar we onderzoeksprojecten samenbrengen die kritisch naar mode kijken of context bieden aan de verschillende betekenissen en waardes van kleding. De projecten hebben niet enkel een collectie of kledingstuk als einddoel. Het kan ook een performance, een boek of een workshop zijn.’
Het verzamelen van basismateriaal lijkt een cruciaal en tijdrovend element in jullie praktijken.
‘Het is voor elk project anders, maar materiaal verzamelen is een inherent onderdeel van het werk, dat klopt. Voor het project 11”x17” (2012-heden) sprak ik met press agents en ontwerpers van verschillende merken, zoals Nike, moniquevanheist en G-Star met de vraag of zij samples wilden doneren. Ik wilde een kledingcollectie maken die er net zo uitziet als de inhoud van een gemiddelde kledingkast: een designeritem naast iets van de Hema, het een niet beter dan het ander. De samples combineerde ik, ik knipte hetzelfde tabloidformaat uit de kleding en wisselde deze stukken onderling uit. De onderhandeling met de merken was onderdeel van het werk. De reden waarom ik geen samples kreeg was soms heel interessant. Zo zei een salesmanager bij Diane von Furstenberg dat als ik in hun kleding zou gaan knippen: “your actions of cutting up our garments belittles its identity […] DvF mission of female impowerment would be left in tatters”.’
‘Zeker zeventig procent van de tijd ben ik op zoek naar materiaal. Maken en zoeken is voor mij één proces. Het is voor mij als leidraad heel belangrijk om geen nieuwe kleding te gebruiken, al schaf ik soms ritsen, elastiek of knopen aan. Het kan wel een logistieke uitdaging zijn omdat je niet altijd vindt wat je zoekt. Je kunt niet naar de winkel gaan en vragen om tien meter katoen. Het is meer dan alleen het aanschaffen van basismaterialen, het is onderzoek. Door het uit elkaar halen van kleding verkrijg je embodied knowledge over je materiaal. Je leert bijvoorbeeld hoe het in elkaar is gestikt, hoe je het uit elkaar kunt halen en dat zegt weer heel veel over hoe het geproduceerd is. Ik zie die kennis en vragen als een rijke bijkomstigheid. Dat werkt ook door in het eindwerk dat ik laat zien. Het gaat me bijvoorbeeld niet alleen om de tekenen van productie die je ziet in stiksels, labels of instructies. Je ziet ook aan bleekvlekken of vouwen hoe iemand het kledingstuk gedragen heeft. Ik zie het als een onbedoelde samenwerking van een heleboel mensen die elkaar nooit gaan tegenkomen maar die zich als groep manifesteren in het oppervlak van mijn werken.’
Waarom is het voor jullie belangrijk om tweedehandskleding te gebruiken?
‘Bij mij is het heel intuïtief begonnen. Ik heb mode gestudeerd maar nog nooit een toile gemaakt, ik heb altijd met tweedehandskleding gewerkt. Patroon tekenen vond ik het meest geestdodende dat er bestond. Ik heb geluk gehad dat ik aan de Gerrit Rietveld Academie studeerde toen de modeafdeling zeer vrij was. Het gevecht met docenten over wanneer iets echt of af is en wanneer je het moet reproduceren begon voor mij pas toen ik naar New York verhuisde voor mijn master aan Parsons. Toen ik daar aan kwam met in stukken geknipte stukken kleding, zeiden ze: “oké, en nu ga je het echte ding maken”. Voor mij was dat al het echte ding. Ik had het voor mijn gevoel al toegeëigend, er iets mee gedaan. Het ging en gaat voor mij om waar het kledingstuk vandaan komt. Het wordt iets heel anders op het moment dat je er een reproductie, een kopie van maakt.’
‘Bij mij is het ook niet ontstaan vanuit een idealistisch gegeven. Het is denk ik een combinatie van intuïtie en luiheid, ook omdat ik een hekel heb aan patroontekenen en naaien. Ik heb een klassieke modevormgevingsopleiding gevolgd bij Artez in Arnhem. Vier jaar lang heb ik veel patronen getekend en technische tekeningen gemaakt. Je mocht wel met tweedehandskleding werken maar dan moest je het uit elkaar halen, een patroon tekenen en dan herproduceren in een andere stof. Tijdens mijn master aan de Royal Academy of Art in Londen was het opeens heel vrij en dacht ik: eigenlijk ben ik alleen maar bezig geweest met het creëren van input voor massaproductie. Je maakt een technische tekening namelijk zodat het honderd keer herhaald kan worden. Als je werkt met tweedehandsmateriaal kan het maar één keer gemaakt worden; dat is veel interessanter. Het gaat mij er niet zozeer om dat het een uniek stuk is, maar dat het niet te herproduceren is op precies dezelfde manier en daarom niet te onderwerpen is aan een efficiënt reproductieproces.’
‘Ik heb geen eenduidig antwoord op de vraag: wat is nou echt een sustainable kledingstuk? Nee, het gaat mij juist om de meerstemmigheid en complexiteit van dingen. Als je goed naar een kledingstuk kijkt, ontstaat er een web van verbindingen. Dat vind ik interessant. Voor het langlopende project PORTAL (2017-heden) nodig ik mensen uit om een kledingstuk uit te trekken en op de grond te leggen. Zij omlijnen het en beantwoorden er allerlei vragen over, zoals: van wie is het kledingstuk? Wie heeft het gemaakt? Wat is de kleur, het materiaal? Wat zijn je herinneringen aan dit kledingstuk? Hoeveel heeft het gekost? Vervolgens trekken we gekleurde lijnen naar dezelfde antwoorden van verschillende kledingstukken. Alle kleding die in 2018 is gekocht krijgt bijvoorbeeld een rode lijn, alle kledingstukken die 100 euro kostten een paarse. Dan krijg je een wirwar van lijnen, een soort bizarre metrokaart. Daarop zie je goed hoe al die kledingstukken met elkaar verbonden zijn. Dat blijft voor mij interessant, zeker de onzichtbare verbindingen die dan naar voren komen, zoals herinneringen of waar het item gemaakt is.’
Die methodiek van het traceren van verbindingen doet me terugkomen bij trends. Die kun je ook zien als assemblages van al eerdere trends die zijn samengevoegd tot een zowel nieuwe als hergebruikte klont.
‘In elke trend die naar boven komt zit een vreemde contradictie. Als ik naar trends kijk, doe ik dat vrij analytisch. Alle items die bij een trend horen zoek ik op eBay, in tweedehandswinkels of ik krijg ze van vrienden en dan leg ik ze op elkaar als een soort overdrijving waardoor je er anders naar gaat kijken. Ik zie bijvoorbeeld iemand in Vibram Five Fingers, zo’n schoen met teentjes waardoor het voelt alsof je op blote voeten loopt. Diegene draagt ook een pak en zit in de Londense metro. Of neem de wandelkledingtrend waarbij mensen extreem functionele en technische outdoorkleding dragen in een stadse omgeving. Dan wordt functie een ornament. Ik vind het heel interessant om te kijken naar de sociale en economische machtsstructuren die spelen binnen zo’n trend, om te kijken naar welke producten waar worden opgepikt en hoe ze worden gedragen. Die wandelkledingtrend is populair onder hoger opgeleide stedelingen die graag geassocieerd worden met een affiniteit voor de natuur. Het is een soort humble bragging, waar kleding zogenaamd gedragen wordt om zijn functionaliteit terwijl er tussen de regels door heel veel andere dingen worden gecommuniceerd. Die sign value van mode blijft voor mij eindeloos fascinerend. Het is heel doorzichtig en toch werkt het. Maar om terug te komen op je vraag naar het bijeenrapen van historische trends: dat vind ik op zich een heel interessant gegeven want het gaat ook om herinnering. De pastorale elementen van de jarenzeventigesthetiek, de referenties naar de natuur en handwerk komen nu weer boven. Dat is niet de eerste keer. Ze duiken vaker op in de geschiedenis, vaak na een tijd van technologische vooruitgang. Zo doemde Arts and Crafts op na de industriële revolutie. Je kunt het onorigineel vinden om terug te grijpen op de jaren zeventig, maar ik vind het juist boeiend om te kijken wat die nu betekent. Het is een herkansing om in een nieuwe context te kijken naar een esthetiek die al voorbij is.’
PORTAL 006, Refresh Amsterdam ‘Sense of Place’,
Amsterdam Museum, Amsterdam
herfst 2020
Elisa van Joolen, performance
Extra Extra Magazine, Rotterdam,
herfst 2020
Elisa van Joolen, EVJ
Het Nieuwe Instituut, Rotterdam
herfst 2020
Tenant of Culture, I forgot to tell you I’ve changed
Fries Museum, Leeuwarden
15.2.2020 t/m 13.9.2020
Image Power
Tenant of Culture
Frans Hals Museum, Haarlem
7.3 t/m 20.9.2020
Zoë Dankert
schrijft