metropolis m

De tijd van de ster-ontwerper is voorbij. Het wordt tijd dat het egoïsme van de limited edition plaats maakt voor een sociaal georiënteerd perspectief op de omgeving.

Als wij de peilingen mogen geloven dan vindt het politieke tijdperk van Harry Potter Senior binnenkort zijn einde en zal een geblondeerde indo zijn troon bestijgen. Ik heb het zelf niet zo op de one issue-man uit Venlo, maar het electoraat van Nederland heeft die blonde katjang omarmd als de ultieme medestander in de collectieve strijd tegen de buitenlander. Het zijn verwarrende tijden voor mij als nicht en indo; eerst Pim en nu Geert. Wie had ooit gedacht dat het drama van de multiculturele samenleving een dergelijke apotheose zou krijgen? En wat zegt dit weer over het idee van assimilatie, dat juist door onze Indische medemens zo voorbeeldig wordt gerepresenteerd?

Verder zal ik hier geen woord meer wijden aan de ‘wil van het volk’, maar omdat juist de kunst na de liefde voor de markt, of liever gezegd gelijktijdig met de liefde voor de markt, weer Marx als referentie benut en zich opwerpt als kritisch antwoord op het huidige populisme, wil ook ik zo mijn steentje bijdragen aan deze discussie op deze kunstpagina’s. Dit wordt echter geen politieke column, hoewel het mogelijk tijd is de bladzijden van METROPOLIS M weer te voorzien van enig politiek commentaar. Geef nu toe, geachte redactie, nu in lijn met Marx’ theorie toch weer aan een praxis wordt gespiegeld, kan ook dat befaamde vertoog van de kunst niet langer worden teruggebracht tot een artikel hier en een essay daar? J’accuse en liefst voorzien van wat dialectiek! En ja, ik weet het, dit is een oude kwestie al opgeworpen door de ‘relational aesthetics’, maar het even actuele als tijdelijke antwoord op de vraag naar een kunst of een vormgeving die wel of niet een maatschappelijke en sociale legitimiteit zou moeten hebben, blijkt nog steeds op zich te laten wachten.

Mijn eigen vraag luidt hoe in het verlengde van een meer op de maatschappij gericht perspectief niet zozeer de kunst, maar allereerst de vormgeving van gedaante zal veranderen. Want terwijl de vraag naar een maatschappelijke legitimiteit voor de kunst al jaren speelt, is de vormgeving die vraag volledig uit de weg gegaan. Dutch Design heeft zich het afgelopen decennium louter gewenteld in zijn eigen roem en is evenzo keer op keer gerepresenteerd in de media. Een andere spiegel dan die van het eigen succes is Dutch Design al jaren niet meer voorgehouden, en dat is niet alleen te wijten aan de Nederlandse vormgeving. Het collectieve verlangen naar succes en dan met name marktsucces was zo groot dat er ook werkelijk alles door de hele infrastructuur van fondsen, subsidies en musea aan is gedaan om dat succes in stand te houden en uit te vergroten. Maar nu de markt zijn glamour even heeft verloren, staat de ultieme legitimiteit van Dutch Design als succesvol ook onmiddellijk onder druk. De vormgeving zal zich weer moeten verhouden tot andere, mogelijk zelfs maatschappelijke en sociale vraagstukken.

De vraag is alleen hoe? Die anonieme figuur van de ontwerper is de afgelopen jaren getransformeerd tot een sterauteur waarbij een eigen handschrift centraal staat, en hoe verhoudt een dergelijk ontwerper zich tot een sociale omgeving? Dutch Design wordt bovendien geroemd om zijn conceptuele werkwijze en becommentariërende toon en heeft daardoor een zogeheten metakarakter aangenomen. De verhouding van product tot gebruiker is daardoor radicaal veranderd. Tegengesteld aan het streven naar een zekere neutraliteit van het object dat vervolgens door het gebruik alsnog betekenisvol zou kunnen worden, zijn hebben de meeste metaproducten van Dutch Design al van zichzelf een gelaagde betekenis. De relatie met dergelijke objecten is niet gestoeld op intimiteit, gevoed door een dagelijks gebruik, maar op een meer reflectieve, afstandelijke verhouding, die allereerst tot stand komt via de blik. Het metakarakter van dergelijke objecten is gebaat bij een op directe communicatie gerichte omgeving als die van de media, maar verhoudt zich moeizaam tot een meer sociaal domein en begrippen als ‘de gebruiker’, ‘het proces’, ‘interactiviteit’ en ‘informaliteit en het toeval’.

Mijn pleidooi is voor een deel pragmatisch: gebruik het label Dutch Design en benut de metakwaliteit van menig ontwerper, maar injecteer zijn of haar perspectief met een utopisch verlangen, dat vervolgens niet moet worden teruggebracht tot al te persoonlijke vormen van commentaar, noch tot de universalistische principes van het modernisme. Daarnaast moet een begin worden gemaakt de omgeving in andere termen dan een markt te zien. Ik heb dit pleidooi eerder in dit tijdschrift gedaan (zie Guus Beumer, Louise Schouwenberg, METROPOLIS M, No 1, 2004), maar ik blijf ervan overtuigd dat als de ontwerper er weer gevoelig voor wordt de eigen omgeving allereerst als een sociale omgeving te zien, hij of zij ook weer gestalte kan geven aan al die processen die ons leven bepalen. Zo niet, dan is de ontwerper gedoemd niet meer dan vorm te geven aan onze eeuwige fixatie op het laatste en het nieuwste!

Centraal binnen dit vraagstuk staat de rol van de opdrachtgever. Dutch Design is het resultaat van de ontwerper die zijn eigen agenda bepaalt en zelf tot een eindproduct komt. Die zogeheten ‘zelfproducerende ontwerper’ was het krachtige antwoord op een terugtrekkende overheid en een wegtrekkende industrie. Waar zou vandaag de dag die opdrachtgever alsnog vandaan moeten komen? Mijn zorg is dat de ontwerper zonder opdrachtgever tot niets anders in staat is dan het produceren van metaforen over duurzaamheid, veiligheid en gemeenschap en hoe waardevol ook, deze tijden vereisen meer dan een metafoor. Maar waar is die opdrachtgever in een periode waarbinnen de politiek is gedompeld in populisme en waarin de markt zijn vitaliteit heeft verloren?

De culturele instellingen in Nederland blijken in ieder geval bereid zichtbaarheid te willen geven aan enkele sociaal-maatschappelijke vraagstukken, neem bijvoorbeeld Stroom Den Haag en zijn aandacht voor voedselautonomie, Utrecht Manifest met de zoektocht naar sociaal design en de Architectuur Biënnale in Rotterdam met de discussie over de ‘open stad’. Deze organisaties vallen niet simpelweg voor het marktideaal van grote publieksaantallen, maar zijn bereid om dergelijke vraagstukken, die volstrekt onzichtbaar blijven binnen het huidige sociaal-politieke klimaat, alsnog te adresseren.

Daarmee is het vraagstuk van het opdrachtgeverschap nog niet opgelost. Maar ik zie enkele lichtpuntjes waarin de brurger als opdrachtgever manifesteert. Zo is er sprake particuliere initiatieven waarbij mensen hun eigen scholen oprichten – soms vanuit een levensbeschouwelijke oriëntatie, vaak vanuit het verlangen naar kleinere groepen leerlingen en persoonlijker en intensiever onderwijs. Het nieuwe burgerschap wordt daarnaast ook nieuw leven ingeblazen door verschillende groeperingen waaronder de Transition Town-beweging. Deze beweging ontwikkelt zelf, zonder de bemiddeling van de politiek, antwoorden op vraagstukken van gezondheid, voedselproductie, onderwijs en heeft zelfs een eigen waardesysteem ontwikkeld, waardoor buiten het huidige geldsysteem kan worden gefunctioneerd. Hoewel dergelijke initiatieven allereerst de ideologie van DIY propageren, zou alleen al door de voorbeeldfunctie een nieuw potentieel voor de vormgeving kunnen worden aangeboord. De kunst heeft inmiddels de intrede van de nieuwe burger al ontdekt; onlangs presenteerde e-flux, en nota bene op de Frieze Art Fair, een project getiteld Time/Bank van Julieta Aranda en Anton Vidokle, waarvoor kunstenaars waren benaderd nieuwe modellen te ontwikkelen voor alternatieve geldsystemen.

Guus Beumer is directeur Marres, Maastricht, en NAiM/Bureau Europa Maastricht. Hij is tevens artistiek directeur van Utrecht Manifest, 2009.

Guus Beumer

Recente artikelen