Openbare belijdenissen
Openbare belijdenissen
Kunst kijkt met enige afgunst naar muziek. Waarom eigenlijk? Een beschouwing over verschillen in communicatie van twee kunstdisciplines, naar aanleiding van Contour in Mechelen.
De centrale vraag bij de vijfde editie van Contour, de biënnale voor bewegend beeld in Mechelen, is: hoe fungeert populaire muziek als alternatief communicatiemiddel, ‘voorbij de rede’? Onder de titel Sound and Vision: Beyond Reason zal curator Anthony Kiendl de verbanden tussen geluid, beeld en sociale veranderingen onderzoeken, met een focus op rockmuziek.
Het ‘voorbij de rede’-deel van de tentoonstellingstitel vind ik interessant. Natuurlijk is het speculatief om aan zo’n klein statement een grote betekenis toe te kennen, zeker zonder de tentoonstelling gezien te hebben, maar ik denk dat de gedachte inhaakt op een bredere ontwikkeling in de hedendaagse kunst, waarin in allerlei richtingen wordt gezocht naar alternatieven voor de rationaliseringsexcessen van de ‘educational turn’ en de trend van kunst-als-onderzoek. Ontwikkelingen die met hun nadruk op academische kennisproductie de affectieve, direct esthetische ervaring op afstand hebben gebracht, en in het voorbijgaan een significant deel van het kunstenveld tot het exclusieve domein van professionals hebben gemaakt. Door strategieën te hanteren die de ratio pootje lichten (mystificatie, handwerk, dilettantisme, ‘unknowing’, you name it…) poogt de kunst zich op verschillende manieren uit deze wurggreep los te wurmen, om zich te herbezinnen op haar unieke potentieel een waarachtige ervaring te creëren.
Is de beeldende kunst daarom wellicht jaloers op haar artistieke broer, de (pop)muziek, vanwege haar intrinsieke capaciteit om op een directe manier te communiceren, ‘voorbij de rede’? Is er momenteel een opleving van de interesse van kunstenaars en curatoren in muziek, omdat de kunst in een impasse is geraakt, haar draagvlak in de samenleving en daarmee haar urgentie langzaam heeft zien verdwijnen, en ze van de muziek probeert te leren hoe het wél moet?
Als dat zo is, dan misschien niet zozeer wat betreft het creatief-inhoudelijke proces zelf, aangezien binnen de populaire muziek het mechanisme van ironie en (liefst obscure) verwijzingen sinds de jaren zestig gelijke tred gehouden heeft met de opkomst van vergelijkbare processen in de beeldende kunst. Er zijn veel genres van binnenuit zodanig uitgehold dat ze nog slechts een pastiche zijn van zichzelf, in een eindeloos repeterende keten van clichés – kijk naar wat er met hiphop is gebeurd, het afgelopen decennium. Toch blijft de vernieuwingsdrift voortdurend groot, gefaciliteerd door de opkomst van hoogwaardige thuisproductie-software en de instant online distributiemogelijkheden. Naast het toe-eigenen en herinterpreteren van de muziekgeschiedenis, is de versplintering van wat ooit helder afgebakende genres waren het meest opvallend aan het hedendaagse muzieklandschap; zoals in de kunst de ‘ismen’ verdwenen zijn, kent de muzikale voorhoede eigenlijk geen categorisering meer. De meest avontuurlijke (pop)muziekstroming van de afgelopen jaren, dubstep, combineerde de door de drum ’n’ base geassimileerde Amerikaanse hiphopinvloeden met de struikelende ritmestructuur van UK Garage en de ruimtelijke vibraties van de Jamaicaanse dub, en is inmiddels op caleidoscopische wijze gemuteerd in een breed scala aan splintergenres, van de jazzy popinterpretaties van James Blake tot Jamie xx’ remixen voor Gil Scott-Heron.
Kunst herkent in muziek de sociale urgentie waarnaar het in zichzelf zo naarstig op zoek is: het vanzelfsprekende vermogen om mensen te binden middels een rechtstreekse, gedeelde esthetische ervaring. Soms ook om een ideologie uit te dragen. Al begin jaren tachtig theoretiseerde Dan Graham over de link tussen rockmuziek en religie in zijn klassieke videowerk Rock My Religion (een werk dat voor de totstandkoming van ‘Sound and Vision’ cruciaal was) – een koppeling die resoneert in werken als Mark Leckeys eveneens klassiek geworden ravecultuur-compilatie Fiorucci Made Me Hardcore (1999) en de lyrische lofzang Long After Tonight (2005) van Matt Stokes, waarin een Northern Soul-dansavond wordt heropgevoerd in een kerk in Dundee. Wat deze kunstwerken bindt, is een fascinatie voor de (quasi-)religieuze extase die cultuur kan produceren, en voor de collectiviteit waarmee deze extase in het openbaar wordt beleden. Het is de affectieve ervaring die een kunstenaar als Guido van der Werve in interviews zegt na te streven met zijn films, waarmee hij ‘hoopt te communiceren op de manier waarop muziek dat doet’. Naast het bieden van artistieke refelcties (bij noties omtrent performativiteit en alternatieve productie- en distributiemodellen, bijvoorbeeld), houdt muziek de kunst een spiegel voor waar het de communicatie met haar publiek betreft. En laat het haar nadenken over datgene dat verloren ging.
Xander Karskens is conservator van De Hallen, Haarlem
Xander Karskens