metropolis m

Waarom moeten kunstenaars zich organiseren? En hoe? In Berlijn werd erover gesproken door een groot aantal kunstenaars en activisten van over de hele wereld.

Het idee voor een Artist Organisations International (AOI) ontstond uit gesprekken tussen de kunstenaars Jonas Staal, Ahmet Ögüt en Tania Bruguera gedurende de afsluiting van het congres Former West van het Utrechtse BAK in het Haus der Kulturen der Welt in Berlijn in 2013. Het duurde twee jaar voordat het AOI daadwerkelijk afgelopen januari plaatvond in het HAU, Hebbel am Ufer, waar vertegenwoordigers van meer dan twintig kunstenaars- en activistenorganisaties bijeenkwamen.

Een historische voorganger was de First World Congress of Free Artists, dat plaatsvond in Alba, Italië in 1956. Dit congres werd georganiseerd door de International Movement for an Imaginist Bauhaus, een collectief opgezet door Asger Jorn in 1953. In zijn openingstoespraak ontleende Staal enkele woorden aan Jorns openingsspeech van destijds: ‘What reason can there be for artists, the freest, most independent people in society […] to come together, organize themselves, and undertake theoretical discussions?’ Staal deed een beroep op de aanwezige kunstenaars om zelf te spreken, te denken en te handelen, in plaats van dit over te laten aan politici, intellectuelen, onderwijzers, kunstcritici en anderen.

Co-curator Joanna Warsza, die het drie dagen durende evenement met Jonas Staal en Florian Malzacher initieerde, vond het belangrijk te benadrukken dat het geen symposium, noch een congres was, maar een opzichzelfstaand artistiek project met een performatieve dimensie. Echter, de presentaties volgden het conventionele verloop van een lezing, al dan niet geïllustreerd door audiovisueel materiaal, op enkele uitzonderingen na. Daaronder in het bijzonder Susanne Sachsses strijdkreet voor de Jewish Renaissance Movement in Polen, de eenzame vertegenwoordiger van het in Buenos Aires gevestigde Grupo Etcétera die een kleurrijke maïsoutfit droeg en de vijf afgevaardigden van Haben und Brauchen die niet achter de op het podium opgestelde lessenaars stonden, maar zich tussen het publiek begaven en daar hun geregisseerde lezing afleverden.

Good practice

De spreker naar wie het meest werd uitgekeken, Tania Bruguera, was helaas afwezig. Bruguera, die kort geleden in aanvaring kwam met de Cubaanse regering, stichtte Immigrant Movement (IM) International, vaak omschreven als ‘a long term art project in the form of an artist-initiated socio-political movement’, die de immigrant als wereldburger tracht te herdefiniëren. In Berlijn verklaarde zij in een telefoongesprek, dat plotseling werd afgekapt door de Cubaanse staatsveiligheidsagenten, dat het project al begon in 2005 in Parijs, maar dat het pas zichtbaar werd in 2011, nadat Creative Time haar benaderde om een instituut te creëren in samenwerking met het Queens Museum of Art. In zijn vierjarig bestaan heeft IM een reeks van sociale, politieke en artistieke acties gehouden, gericht op zowel lokale als internationale gemeenschappen van immigranten. De acties variëren van het organiseren van gesprekken over Bruguera’s gekoesterde concept arte útil (nuttige kunst), het opstellen van een Migrant Manifesto dat IM’s visie op de rechten van immigranten schetst, tot het aansporen van kunstenaars over de hele wereld dit manifest te ondersteunen op 18 december, de internationale dag van de migrant. Tevens werden educatieve programma’s ontwikkeld in Corona, een wijk in Queens en het hoofdkwartier van IM. ‘Our goals are clear but the form of the work is flexible’, aldus Bruguera. Ze voegde eraan toe: ‘The fact that it’s art gives the possibility to create more flexible structures.’

Gulf Labor afgezant Natascha Sadr Haghighian ging dieper in op de noodzaak van zelforganisatie, in een ‘coalitie’ van kunstenaars en activisten – in tegenstelling tot een organisatie die, zoals Maria Hlavajova opmerkte, meer ‘hiërarchisch’ van aard is. Ze reageerde daarmee op de uitspraak van een anonieme groep kunstenaars en cultureel werkers die stelde: ‘We organize without organizations, but in changing alliances that grow but also shrink organically.’ Hun Letter of Discomfort was in eerste instantie gericht aan de organisatoren van het evenement en circuleerde op de openingsavond van het AOI-congres in de lobby van het HAU.

Hoezeer ook een coalitie, Gulf Labor is toch echt een organisatie. Zij is in 2011 opgezet om de rechten van Zuid-Aziatische arbeidsmigranten te beschermen die meehelpen aan de bouw van de Arabische varianten van het Guggenheim, het Louvre en het British Museum op Abu Dhabi’s Saadiyat Island – dat ironisch genoeg ‘eiland van het geluk’ betekent. Haghighian betoogde dat deze iconische culturele instituten, die hun naam lenen aan Abu Dhabi’s nieuwe culturele zone, de macht hebben positieve veranderingen te bewerkstelligen, maar daarin tekortschieten. ‘As artists we felt implicated’, vertelde ze. Wat niet wenselijk is. Ze haalde Gulf Labor-lid Walid Raad aan: ‘Artists should not be asked to exhibit their work in buildings built on the backs of exploited workers.’

De reeks protestacties die Gulf Labor en zijn uitloper G.U.L.F. (Global Ultra Luxury Faction) tot nu toe uit solidariteit met de arbeidsmigranten hebben uitgevoerd, blijkt redelijk doeltreffend. De meest succesvolle actie tot nu toe is de openbare kunstenaarsboycot van het Abu Dhabi Guggenheim in 2011, waar meer dan 2000 kunstenaars aan meededen. De meer recente campagne 52 Weeks (2013) deed een beroep op kunstenaars, activisten en schrijvers om iedere week een werk, een actie of een tekst te produceren, om op deze manier aandacht te vestigen op de benarde situatie van de arbeidsmigranten.

Tegenstemmen

In hun collectieve toespraak, waarbij zij spraken namens Haben und Brauchen, brachten de kunstenaars Sonja Augart, Tatjana Fell, Alice Münch, Ina Wudtke en Inga Zimprich zaken dichter bij huis. Als een ‘independent platform for political and cultural debate’ tracht Haben und Brauchen niet de onzekere werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten, maar van kunstenaars en cultureel producenten in Berlijn aan te kaarten. Het vrouwelijke collectief was voornemens te tonen dat een onevenredig groot aantal vrouwen voor een minimumloon binnen de kunstwereld werkt. Lidmaatschap staat open voor ‘whoever feels responsible’ en het aantal leden fluctueert: momenteel telt het collectief twintig actieve leden. Haben und Brauchen ontstond binnen de specifieke context van een tentoonstellingsproject genaamd Based in Berlin, met een open brief tegen de ‘instrumentalization of artists for neoliberal image policy and city marketing’ die werd ondertekend door duizend kunstenaars en cultureel producenten. Kort daarna volgde het Haben und Brauchen Manifesto dat trachtte de positie van haar leden met betrekking tot ‘werk’ te verhelderen, en dat bovendien een aantal eisen opstelde zoals het verplicht maken van kunstenaarsvergoedingen in door de overheid gefinancierde tentoonstellingen.

Opgevoerd als het laatste onderdeel van ‘Solidarity & Unionising’ fungeerde de meerstemmige lezing door de vijf vertegenwoordigers van Haben und Brauchen in het auditorium, als een voorbode van het laatste debat op het AOI-congres. Dat debat, gevoerd indachtig de circulerende The Letter of Discontent, was gericht op de vraag of de actievoerder zich niet beter kan richten op bestaande lokale structuren, in plaats van zich te begeven op dure internationale conferenties. De actievoerders kregen enigszins gelijk. Ondanks overduidelijk gedeelde strijdthema’s (onderwijs, migratie, werk en arbeid) en het erkende belang van kennisuitwisseling, was er na drie dagen onvoldoende draagvlak om met elkaar een gedeeld platform op te richten. Zelforganisatie onder kunstenaars heeft zijn grenzen.

Agnieszka Gratza

Recente artikelen