metropolis m

Hoofdpijn na een LSD-trip

Vijf jaar geleden vroeg ik me in een bespreking van de tentoonstelling Glück van Carsten Höller af of de entreeprijs van acht mark niet beter geïnvesteerd zou kunnen worden in een half XTC-pilletje. Omdat mijn antwoord toen in het voordeel van de XTC uitviel, werd ik natuurlijk nieuwsgierig toen ik hoorde dat Höller van plan was om in de Galerie für Zeitgenössische Kunst in Leipzig samen met curator Jan Winkelmann een tentoonstelling te organiseren waarin de zinsbegoochelende potentie van kunst centraal stond. Doordat kosten noch moeite gespaard werden waar het inzet en grondig vooronderzoek betrof, zou de hele onderneming alleen nog een jaar op zich laten wachten.

De titel Palomino klinkt geheimzinnig. Refereert hij aan die populaire paardenkleur of aan het huismerk van het enigszins tamme kledingconcern C&A? Aan dat ruimteschip uit het Sci-Fi verhaal Het zwarte gat? Of doelt hij juist op de betekenisinflatie die van kracht wordt na inname van bepaalde middelen? Het bordje op de deur is duidelijker: ‘Optische en akoestische frequenties kunnen epileptische aanvallen veroorzaken – betreden op eigen risico’.

Voor de zekerheid lees ik dan ook maar de kleine lettertjes: al sinds de oudheid twijfelt de mens aan zijn eigen waarneming. Deze ‘paranoïde twijfel’, het bekende gevoel ‘dat er iets niet klopt’ zou onderdeel zijn van ons zijn. De focus is dus op het ‘voor waar aannemen’ (Plato) en het bij tijd en wijle daaruit voortvloeiende ‘dra di net um’ (Falco), ofwel het fenomeen van de verschoven waarneming.

Het welkom dat mij wacht in de eerste ruimte is als een onweersbui van tweeduizend gloeilampen, die in een nauw raster uit twee wanden uitsteken en in een frequentie van 7,8 Hz oplichten. Het meest fascinerende eraan is de warmte die de reusachtige ‘lichthoek’ afgeeft. Of het bij de hier aangekondigde kleureffecten om Höllers voorkeur voor fake gaat of dat ze zich ook daadwerkelijk manifesteren, zou ik niet met zekerheid durven stellen, omdat ik uit angst voor hoofdpijn doorloop. Veel zal deze bescheiden vluchtpoging mij overigens niet helpen, aangezien de overweldigende hoeveelheid psycho-activeringen in de tentoonstelling me sowieso hoofdpijn en een kater bezorgen. Het parcours voert me tot achter de blootgelegde coulissen van het stroboscooptapijt en van daaruit naar de tweede ruimte. Hier bevinden zich Marcel Duchamps Rotorreliëf, een op-art schilderij van Viktor Vasarély en een in verhouding te opzichtige spiegel van Olafur Eliason die van concaaf naar convex rekt. Op een evenzeer verrassende als vanzelfsprekende manier wordt hier zo’n zeventig jaar aan perceptieverwarrende kunst bij elkaar geklemd. De selectie van Winkelmann onderscheidt zich door haar strengheid en helderheid als ze afgezet wordt tegen Höllers zelfstandige bijeenharken van decorstukken van gemodificeerd design, devotiestukken uit de schroothoop van het moderne en van populair-wetenschappelijke presentaties of lunaparken.

Daar waar zich op de benedenverdieping voornamelijk kunst bevindt, wordt deze op de etage erboven vermengd met allerlei andere genres zoals psychologie, muziek of fenomenen van optisch bedrog. Meer dan de helft van de tentoonstelling concentreert zich op puntjes en cirkels, wat op zichzelf prachtig is. De zeer zorgvuldig bij elkaar gezochte exemplaren demonstreren hoeveel je met zo weinig elementen voor elkaar kunt krijgen. Naast Duchamps film Anèmic Cinéma (1925) is er een keur van werken van de uit Nieuw-Zeeland afkomstige pionier van de direct cinema Len Lye. Een andere verrassing is Anthony McCall’s Line Describing a Cone. Tergend langzaam trekt een witte lijn een cirkel tegen een zwarte achtergrond. Doordat in de ruimte een mistmachine is opgesteld, vormt de projectie een zich steeds verder sluitende tien meter lange kegel. Er zijn replica’s van Phänomen Phi (1912), een ontdekking van de Gestalttheoreticus Max Wertheimer of de Dreammachine (1959) van de schilder en dichter Brion Gysin. Een gesproken loop van de psychologe Diana Deutsch en de op het Leipziger label Jet Lag uitbrengende Ritchie Riediger, zet de werkingen van audiofenomenen uiteen.

Eerder pijnlijk is de lachgas-setting Nitrousoxid (1996) van de Deense kunstenaar Henrik Plenge Jakobsen. Allereerst moet ik een contract ondertekenen dat het mijn eigen schuld is als ik moet kotsen of dood neerval. Vervolgens zit ik met een suppoost op een designstoel aan een tafel en adem zoiets als poppers zonder plop door een masker. Ietwat mistig wandel ik naar de golvenbeelden van Bridget Riley, die beter in staat zijn om te knallen. Een grote spiegel, die met een paar ferme tikken door Heimo Zobernig aan scherven geslagen en vervolgens op karton geplakt is, vat woordeloos samen hoe weinig te zeggen valt over cocaïne. Of dat de verklaring voor die steeds terugkerende fascinatie misschien juist in de banaliteit zou kunnen liggen.

Het feit dat de werken van de kunstenaar-curator Höller quantitatief de overhand hebben en in het centrum van diverse klassiekers van het modernisme geplaatst zijn, kan als een aanmatiging opgevat worden. Maar anderzijds, waarom zou iemand, als die nou eenmaal de mogelijkheid daartoe heeft, niet gewoon inzage kunnen geven in zijn persoonlijke voorraadkist van referenties? Waarom zou iemand de kunst- en wetenschapsgeschiedenis niet opnieuw mogen samenstellen vanuit het perspectief van een vraagstelling die door het eigen werk opgeworpen wordt? Keerzijde hiervan is echter dat door deze positionering tegelijkertijd ook de wat zwakkere punten van Höllers werk gedemonstreerd worden: het appelleert haast nooit aan het voorstellingsvermogen van de toeschouwer, maar demonstreert deze veeleer stapsgewijs effecten, die zouden moeten leiden tot een meer of minder perfect geënsceneerde psychologische belevenis.

De zorgvuldige en referentierijke keuze en samenstelling is uiteindelijk niet zozeer tot stand gekomen naar aanleiding van kunstzinnige overwegingen, als wel vanuit de positie van interdisciplinair denkende didactici. En dit pakt eerder voordelig uit. Misschien juist omdat de intentie van het geheel zo duidelijk uit die hoek komt en het curatoren-duo ‘gemengd’ is, wordt niet alles doordrenkt met het karakter van een kunstwerk of de aanname daarvan. En misschien is dat ook de reden waarom iedere indruk van ideologische chargering uitblijft.

Hans-Christian Dany

Recente artikelen