Pascal Gielen (ed.)
Pascal Gielen (ed.)
Institutional Attitudes
Institutional Attitudes bepleit een hedendaagse herformulering van het kunstinstituut, dat steeds moeizamer overleeft in een ‘horizontale’, netwerkmaatschappij. De publicatie volgt op een symposium dat in 2012 werd georganiseerd door het Comité van Roosendaal, een samenwerkingsverband tussen directeuren van hedendaagse kunstinstituten uit de Benelux, en werd gepubliceerd op initiatief van De Appel, M HKA en Witte de With.
Het openingsessay van Pascal Gielen schetst de introductie van platheid in de kunstwereld, met name in het museum en de kunsteducatie. Breed geschoolde studenten worden klaargestoomd voor de markt, gedegen onderzoek en conceptontwikkeling leggen het af tegen de vluchtigheid van biënnales, kunstbeurzen en tijdelijke tentoonstellingen. Toewijding wordt verruild voor de ‘exhibitionistic turn’, waarin de onafhankelijke curator rusteloos op zoek is naar de volgende klus, en collectiviteit maakt plaats voor ‘creatieve ondernemers’ die elkaar beconcurreren en zich meten aan de marktrealiteit.
Maar vanuit de kunstwereld geen kik. Het kunstinstituut, voormalig bakermat historiciteit, traditie en ‘grandeur’, onderwerpt zich volgens Gielen lijdzaam aan de ‘audit industrie’, waar bezoekersaantallen en output de relevantie van het instituut bepalen. Middenin deze oorverdovende radiostilte vraagt Thijs Lijster zich af ‘wie de criticus heeft vermoord’. Hij concludeert dat het wellicht de criticus zelf is die zich aan een zinkend schip heeft vastgeklonken; in een gedemocratiseerde samenleving waarin ieders mening even zwaar weegt is immers elke historische of intellectuele autoriteit achterhaald. Volgens Jimmie Durham wordt kunst tegenwoordig zonder omhaal naast sport geschaard onder de noemer vrijetijdsbesteding, en zijn musea verworden tot commerciële bedrijven. Durham waarschuwt: ‘Het corporate museum, binnenkort ook bij u in de buurt!’
Het eerste deel van Institutional Attitudes verwoordt hiermee een doemscenario waarin het artistieke individu zichzelf uithoereert aan de grote boze markt, en het kunstinstituut zich passief heeft laten misbruiken door respectievelijk het nationalisme, globalisering en het neoliberalisme. Kunst als speelbal van de politiek dus, in plaats van politiek klokkenluider die het instituut volgens Gielen zou moeten zijn.
De centrale vraag in het tweede deel van het boek is: moeten we terug naar verticaliteit, of op zoek naar alternatieve horizontale strategieën? En hoe moeten deze worden vormgegeven? Om deze vragen te beantwoorden nemen verschillende schrijvers de theorie van Paolo Virno als vertrekpunt, die een ‘exodus’ propageerde van instellingen die geen plek meer hebben in de hedendaagse samenleving. Structuralisten als Gramsci, Foucault en Bourdieu worden veelvuldig aangehaald, en holistische termen als ‘cultural hegemony’, ‘doxa’ en ‘episteme’ vliegen je om de oren. Een verlammend uitgangspunt, aangezien dit soort totalitaire structuren impliceert dat de enige mogelijkheid tot institutionele kritiek plaatsvindt buiten de institutionele sfeer, wat de relevantie van een boek over de hedendaagse rol van het instituut geheel ondermijnt.
Virno’s voorstel wordt dan ook haastig verworpen. Chantal Mouffe oppert dat het instituut een zelfkritische ‘discursieve ruimte’ zou moeten zijn, van binnenuit strijdend tegen ‘de neoliberale markthegemonie’. Even lijkt Isabel Lorey Virno’s idee serieus te overwegen in haar enthousiasme voor de platte organisatiestructuren van Occupy-bewegingen, maar houdt het uiteindelijk bij een voorzichtig, bijna beschaamd flirten met dergelijke horizontalistische fantasieën.
Mark Fisher waarschuwt juist voor een ongegrond vertrouwen in horizontalistische spontaniteit en ongemedieerde interactie. ‘The task now is to resist the false choice between obsolete authoritarianism and impotent anti-authoritarianism.’ (P. 105) In zijn poging ‘links’ in het gareel te brengen in de strijd tegen the neoliberalisme oppert hij een synthese tussen het kunstinstituut, de vakbonden en het politiek activisme van de Occupy-bewegingen. Na een scherp geformuleerd pleidooi tegen het neo-anarchisme gaat hij met deze conclusie ineens wel erg snel.
De rode draad dreigt af en toe verloren te gaan in verhandelingen over links activisme en de strijd tegen ‘het kapitaal’, waarin de kunst lijkt te zijn verworden tot een soort guerrillero. Gelukkig realiseren Sonja Lavaert en Blake Stimson zich dat ‘het systeem’ waaruit instituten zich gezamenlijk dienen te bevrijden geen zelf-referentiële abstractie is, maar bestaat uit een meervoud van concrete instellingen; de instellingen waar de meesten van ons (en de schrijvers van het boek) zich aan hebben verbonden.
Behalve een korte maar relevante verwijzing van Chantal Mouffe naar MACBA en L’Internationale worden er bijster weinig voorbeelden gegeven van concrete vernieuwende initiatieven. Gelukkig is de bijdrage van Alex Farquharson in het laatste deel, Instituting in a Flat World, pragmatischer. In plaats van een algehele reorganisatie van het kunstwezen adviseert hij kunstinstellingen, als heterogene institutionele manifestaties, dicht bij hun eigen collectie en specialisme te blijven. Zijn devies: maak ruimte voor experiment en participatie, maar gooi niet het kind met het badwater weg. Wees gastvrij maar niet populistisch, en maak al je kennis openbaar. Wees multidisciplinair, ga samenwerkingsverbanden aan met universiteiten, galeries en andere instituten. En verrassend: Geef toe aan publieke en politieke verwachtingen, maar doe het op je eigen manier.
Gevolg van zulk verademend pragmatisme is wel dat de idealistische toon van het boek hiermee langzamerhand sneuvelt. Na de recalcitrante oproep van Pascal Gielen aan het kunstinstituut ‘as a value regime and keeper of an imagined ideal’ te ‘depacificeren’ en zich collectief te ontdoen van ‘repressief liberalisme’, voelt de uitsmijter in de laatste bijdrage van Alex Farquharson wat misplaatst: ‘Finally, don’t be afraid of popularity, and don’t confuse it with populism. In being critical, let us not forget pleasure.’ (p. 226) Een boek dat een brug moest slaan tussen theorie, ideologie en praktijk blijkt een vreemde bokkensprong die er niet in slaagt de cerebrale denkoefeningen te vertalen naar de dagelijkse kunstpraktijk.
Hinde Haest
Kunsthistoricus en kunstcriticus
Pascal Gielen (ed.),
Institutional Attitudes: Instituting Art in a Flat World,
Valiz, Amsterdam 2013.
ISBN 978-90-78088-68-4
Hinde Haest