Paul Thek
Paul Thek
Werkschau im Kontext zeitgenössischer Kunst
KARLSRUHE
ZKM Museum für Neue Kunst, Karlsruhe
15 december 2007 t/m 30 maart 2008
HAMBURG
Phoenix Hallen der Sammlung Falckenberg, Hamburg
17 mei t/m 14 september
Courbet leeft. Paul Thek leeft. Bijvoorbeeld door Jon Kessler. De Amerikaanse kunstenaar heeft in zekere zin bij George W. Bush over de schouder gekeken, want hij heeft in zijn installatie The Palace at 4 a.m. (2005/07) een bijzondere plaats aan de president van de Verenigde Staten gegeven. Op een foto, die op een eenvoudig metalen frame gemonteerd is, ziet men de staatsman in een bijna intieme situatie: Bush zit in een stoel en kijkt tv. Achter de kleine foto verrijst Kesslers installatie, een hoge wand met monitoren, waarop drukke beelden zich snel afwisselen. De boodschap is duidelijk: de realiteit bestaat slechts uit zintuiglijke indrukken die door een enorme mediamachinerie worden geproduceerd. Maar voordat de bezoeker op dit punt belandt, moet hij in de tentoonstelling Paul Thek. Werkschau… in Karlsruhe (waar Kesslers werk wordt geëxposeerd) door een speciale poort. Deze bestaat uit grote houten panelen, waarop een gigantische naaktfoto is aangebracht. De afgebeelde vrouw ligt schrijlings en spreidt haar benen. Waar je haar vagina zou verwachten, is een doorgang uitgezaagd. Alsof hier, zoals bij Courbets schilderij uit 1866, de oorsprong van de wereld te vinden is – een wereld, die bij Jon Kessler door met elkaar verbonden apparaten van beelden wordt voorzien en tegelijkertijd haar eigen, met zichzelf samenhangende werkelijkheid genereert.
L’Origine du monde van Gustave Courbet hangt sinds 1995 in het Musée d’Orsay in Parijs. Daarvoor was het bestaan van dit vrouwelijk naakt, dat in bezit was van de psychoanalyticus Jacques Lacan, slechts bij enkele kenners en kunstenaars bekend. Het was meer een gerucht dan harde waarheid. Net zoals het oeuvre van de Amerikaan Paul Thek (1933-1988). Hij was een onbekende bij het grote publiek, maar zijn naam is een begrip bij iedereen die zich met de kunst uit de late jaren zestig en zeventig bezighoudt. In 1967 installeerde hij in de Stable Gallery in New York The Tomb: een soort grafmonument met een gipsafgietsel van een mannelijk lichaam, dat de gelaatstrekken van de kunstenaar zelf droeg. Als een soort mantra circuleerde de naam van dit werk, vooral nadat iemand er de ondertitel ‘Death of a Hippy’, aan toegevoegd had. Dit zeer tot Paul Theks ongenoegen. ‘I insist – no mention of Hippy, Death of, Life of or anything. The tomb is Thek’s Tomb + all that hippy shit is from the press’, schrijft de kunstenaar in zijn Notebook Nr. 7. En als Walter König hem in 1981 vraagt om voor de Keulse tentoonstelling Westkunst zijn eerste installatie nog een keer op te stellen, kreunt Thek: ‘Oh God no! Not THAT one. Imagine having to bury yourself over and over!’
In de tentoonstelling in Karlsruhe leeft Paul Thek. Hij leeft, omdat zijn aantekeningen, schilderijen, tekeningen, plastieken, objecten en installaties in de context van de hedendaagse kunst worden geplaatst. Om precies te zijn: in de context van kunstenaars als Jon Kessler, Martin Kippenberger of Mike Kelley, die hun werk op een of andere manier op Paul Thek betrekken of met hem in relatie brengen. Zo doet bijvoorbeeld een muurschildering van Franz Ackermann (Ohne Titel, 2007), die door de dynamische, centrifugale structuur van het werk uit haar monumentale formaat lijkt te barsten, denken aan het nomadische aspect in het leven van Paul Thek, die op zijn negentiende jaar met een containerboot naar Europa reisde en sindsdien steeds terugkeerde.
Een monstrueuze installatie van Thomas Hirschhorn (Outgrowth Family, 2006) laat een zelfde mengeling van scepsis en onbevangenheid, van twijfel, verdriet en openheid zien, die ook typerend was voor de manier waarop Thek tegen de wereld aankeek. En de High Security Isolation Cell. Hannelore Reuen (2004) van Gregor Schneider plaatst het thema grafkamer in de realiteit van zwaar beveiligde gevangenissen en isolatieafdelingen: alles clean, steriel, met neon verlicht. Het smalle raam is fake en bestaat slechts uit een streep grijze verf. Contact met de buitenwereld: nul. Stimulerende zintuiglijke prikkels: zero.
Thek leverde de complete tegenwereld. Sterk beïnvloed door een katholieke opvoeding, zich verwonderend over de catacomben van Palermo met de achtduizend gemummificeerde lijken, geïmponeerd door de kunst en de biografie van Vincent van Gogh, ontwikkelde de kunstenaar zijn stijl – speels, poëtisch, en zonder keurslijf om vaste, onvergankelijke kunstwerken te moeten maken. Een ambachtelijk gemaakte kabouter of een dode walvis op het strand van Vlissingen konden hem net zo inspireren als de piramides van Egypte. Net zo onbevangen waren de artistieke methoden van Thek.
Bij de Meat Pieces, die vanaf 1964 ontstonden, maakt hij zeer nauwkeurig gebruik van driedimensionale imitatiemiddelen. Met was, verf, haren, metaal en plastic worden vale stukken huid geconstrueerd, gelige vetlagen gemodelleerd, bloederige spierbundels gevormd. Hier wordt vooruitgelopen op datgene waar Damian Hirst of Robert Gober (die op de tentoonstelling in Karlsruhe beiden niet vertegenwoordigd zijn) later furore mee maakten. Theks Meat Pieces zien er zo bedrieglijk echt uit, dat je zou kunnen denken dat hij hompen rauw vlees rechtstreeks uit het abattoir of een anatomisch instituut heeft geconserveerd.
Maar zelfs in deze werken is iets van de fragiele poëzie te vinden die zo kenmerkend is voor al het werk van Thek. De Technological Reliquaries (1964-1967) die rechtstreeks uit de Meat Pieces voortvloeien, bestaan eveneens uit lichaamsdelen, maar nu liggen ze versierd en beschilderd in glinsterende kleuren als kostbaarheden uit verre culturen in kisten van plexiglas. De geest van Fluxus inspireerde Thek tot het maken van nonchalante tekeningen op krantenpapier. Met utopische helderheid tekende hij met Oost-Indische inkt dromerige, tere tafereeltjes met slakken, schapen, of een vulkaanuitbarsting met kampvuur. Bezield door een onverstoorbare melancholie maakte hij broze, bouwvallige installaties als A Station of the Cross (1972), die in 2005 voor het Folkwang Museum in Essen werd gereconstrueerd, of Visual Therapy – dedicated to Archbishop Raymond Hunthausen, die Paul Thek maakte in 1986, twee jaar voor zijn dood, en die nu in het ZKM in Karlsruhe weer te zien is.
Vergankelijkheid is de basso continuo in zijn kunst. Hij klinkt al door in The Tomb en is nog steeds te horen in zijn laatste werken, waarin Thek, de romanticus van de beatgeneration, taal en schilderkunst met elkaar confronteert. Vergankelijkheid is bij Thek geen thema, maar essentie. Voor de meeste van zijn werken was het door het gebruikte materiaal al onmogelijk om de tand des tijd te doorstaan: ook hier vergankelijkheid. Zelfs de naam van een grootheid als Friedrich Nietzsche valt eraan ten prooi. In Susan Lecturing on Nietzsche (1987) draait Thek twee letters om, alsof hij Jacques Derrida’s observaties met betrekking tot différance (in plaats van différence zoals bij Lacan) in één beeld wilde vangen. Een beeld dat laat zien hoe de kunst zich altijd weer uit de beperkingen van culturele voorwaarden kan bevrijden.
Michael Hübl