Philippe Parreno
Philippe Parreno
Alien Seasons
Aan empathie geen gebrek. Philippe Parreno toont in Parijs de wereld vanuit het perspectief van een marsmannetje. Veel verder kun je niet gaan in de identificatie met een ander.
Project. Het woord valt niet meer uit de kunstscene weg te denken. Tentoonstellingen hebben een projectkarakter, installaties evolueren projectmatig, internetprobeersels zitten in de projectfase en noem maar op. In vele gevallen is de term synoniem voor onafgewerkt, onbeslist, niet-goed-weten-waarheen-en-dus-voorlopig-maar-zo. De laboratoriumgedachte mag dan wel dynamisch zijn, ze is ook wel eens een excuus voor een middelmatig ‘voorlopig eindresultaat’. Al sluit het principe nauw aan bij de praktijk van kunst als een eeuwigdurend experiment, soms kunnen pruttelende ideeën en eventuele voortvloeisels ook ronduit morsig zijn.
Ook Philippe Parreno (1964) is bij uitstek een projectkunstenaar, maar aan morsigheid en oppervlakkigheid bezondigt hij zich zelden. De in Algerije geboren Fransman blijft onverzettelijk doorgaan op de projectmethode, maar die onderbouwt hij met uitgesproken standpunten, overwegingen en thematische keuzes die meestal voldoende om het lijf hebben om enige tijd te blijven hangen. Ook Alien Seasons, de zomertentoonstelling in het ARC/Musée d’Art Moderne de la Ville de Paris is op die leest geschoeid. De concepten schieten in een hoog tempo voorbij, maar aan het eind van de rit blijken alle krijtlijnen te convergeren naar eenzelfde eindpunt. Wat Parreno laat zien, is eigenlijk het topje van de ijsberg. Onder het oppervlak schuilt een fictief onderzoek met pseudo-wetenschappelijke, narratieve en filosofische tentakels. Dat onderzoek is allesbepalend, de einduitkomst is bijzaak. ‘Ik ben veel meer geïnteresseerd in het proces dan het resultaat’, zegt hij zelf. Of nog krachtiger: ‘het resultaat is een spel voor idioten’. Hoe iets naar de ontknoping toe evolueert, interesseert hem altijd meer dan de ontknoping zelf.
Als uitgangspunt neemt Parreno doorgaans een eenvoudig te hanteren gegeven. Voorheen waren dat Japanse mangafiguurtjes, ijssculpturen en pratende keien, dit keer zijn het buitenaardse wezens. Hoewel ze in geen velden of wegen te bekennen zijn, treden de marsmannetjes op als vertellers. Ze nemen je mee op een reis rond de wereld en pogen je naar de aardbol te laten kijken met andere, minder op de mensheid gerichte ogen. The Truth Is Out There, zo zou de ondertitel van Alien Seasons kunnen luiden. Niet omdat je na een ommetje door de expositie een believer wordt, maar omdat Parreno de ‘waarheid’ in de blik van de buitenaardse bezoeker legt. Dat gebeurt via een voorafgaand verhaal, over de alien die op aarde landt, de wereld overziet en verschijnselen waarneemt: oceanen, bacteriële levensvormen, planten, dieren en ten slotte ook mensen. Van die fenomenen neemt de intergalactische reiziger foto’s, maar bij zijn vertrek laat hij er toevallig een paar achter. Die foto’s zijn uitgestald op Alien Seasons. Fictief gesproken evenwel, want in de praktijk schept Parreno vooral een context waarin hij met allerlei klank- en lichteffecten een bijna vreesaanjagende sfeer oproept. Die sfeer krijgt betekenis door het sturende verhaal. Of sterker nog: zonder de inleiding blijft van Alien Seasons enkel de evocatie van iets spannends overeind. Neem om het even welke film waarin sprake is van een close encounter, een focus op het moment dat voorafgaat aan de ontmoeting – het is nacht, er steekt een fikse wind op, uit een interplanetair vehikel schijnt plots een fel licht – en je hebt ongeveer het suspense-element uit Alien Seasons.
In tweede instantie vraagt Parreno zich af hoe aliens ons zien, tegenover de reeds door Hollywood uitgetekende manier waarop wij hen zien. Die gedachte koppelt hij aan het idee dat wat echt menselijk is, het beste kan worden opgetekend door een onafhankelijke buitenstaander. Een alien dus, die in theorie een breder referentiekader heeft (want hij kan de mens vergelijken met andere soorten) of die in elk geval begiftigd is met een beter overzicht (want hij let niet op bijkomstigheden als arm en rijk, zwart en wit, mannelijk en vrouwelijk). Het mooie hieraan is dat Parreno enkel het idee opwerpt. Hij komt niet aandraven met een beeldende afwikkeling die wellicht te kitscherig of te belerend zou smaken, maar beperkt zich tot de suggestie. Op die manier krijgt Alien Seasons een sterk literaire bijklank, wars van clichés of sentimentele uitwassen. Vliegende schotels of grote zwarte ogen worden niet opgevoerd. Wél duiken er overal flitsende lampjes op en klinken er ronkende AC/DC-gitaarsolo’s die de indruk wekken dat Parreno niet alleen bij The X-Files maar ook bij MTV te rade is gegaan.
Schalkse beschouwen
Nieuw voor Parreno is dat hij met Alien Seasons sterk enscenerend te werk gaat. Net zoals veel van zijn generatiegenoten kwam hij tot nog toe vooral op de proppen met installaties. Daarbij hoorden video’s, audiotapes en objecten, samen goed voor een veelal speels en concreet uitgewerkt geheel. Alien Seasons daarentegen is etherisch getint en scenisch opgebouwd. Je komt terecht in een theatrale setting waarin de belichting, de auditieve omlijsting en vooral het verhaal sterk doorklinken. Opvallend daarbij is dat Parreno zich dit keer nadrukkelijk op de suggestie werpt. Dat wordt al duidelijk met rolluiken die op gepaste tijden op en neer gaan en spots die bij aanvang van elke vertoning worden gedimd. De eerste video op het traject is El sueno de una cosa (The dream of a thing), een documentaireachtig natuurfilmpje uit 2001, gelardeerd met muziek van John Cage en geprojecteerd op het doek The White Series Painting van Robert Rauschenberg. De film werd opgenomen op een klein eiland boven de poolcirkel. Elk landschapstafereel fungeert als aanzet voor een nieuw verhaal, zonder dat er evenwel episodes op volgen. Verschillende Zweedse bioscoopzalen zetten vorig jaar The Dream of a Thing op het programma, als een zweverig voorfilmpje tussen de reclames door. Voor Alien Seasons geldt een ander idee. Hier zijn de ingeblikte beelden representatief voor hetgeen de aliens belangwekkend vinden: uitgestrekte meren, voetsporen in het zand, idyllisch groen, de klanken van Cage en een doek van Rauschenberg. In werkelijkheid zijn het natuurlijk zaken die door Parreno geselecteerd zijn, alsof hij de alien uit het draaiboek is. En daar ligt wederom een standpunt voor het oprapen: dat van de kunstenaar als E.T., de buitenstaander die de wereld aanschouwt alsof het niet de zijne is, maar een theater met bevreemdende wendingen. En dit nadat hij tijdelijk ergens is neergestreken, met de bedoeling om na enige tijd weer te vertrekken, al dan niet met het nodige materiaal voor een volgend project. Dit wat laconieke, schalkse beschouwen vanaf een afstandje is typerend voor Parreno. Hij deed het vroeger al met sessies waarbij hij mensen naar een pratende kei deed luisteren, om vervolgens vast te leggen hoe de toehoorders daarop reageerden. Zo wilde hij het menselijk gedrag registreren bij het verschijnen van iets absurds. Voor Alien Seasons maakt hij de afstand nog groter. Dit keer tracht hij de hele wereld in ogenschouw te nemen, als een onbewogen observator die boven zijn onderwerp uitstijgt om te kunnen zien wat echt van belang is.
Een volgende halte op Alien Seasons is Battery House, een nieuw werk dat ontstond in samenspraak met het architectenbureau Roche & Sie. Battery House oogt als een lelijke gordijnachtige lap, bestaande uit gerecycleerde plastic vellen. Onderaan zitten oranje lichtjes die met klikkende geluidjes knipperen. Het materiaal moet ooit gaan functioneren als thermische bedekking voor een gebouw. Erg buitenaards kun je het grauwe vod niet noemen, maar binnen het bestek van de tentoonstelling snijdt Parreno er weer een ander thema mee aan. Hij pleit immers ook voor samenwerking, met andere kunstenaars en met wetenschappers. Daarom is Battery House een experiment dat via een coproductie tot stand is gekomen en dat later zal worden toegevoegd aan een project van de door het boeddhisme geïnspireerde New Yorker Rirkrit Tiravanija.
Ook de nachtelijke buitenprojectie Le Mont Analogue (2002) is minder buitenaards dan verhoopt. Vanaf tien uur ‘s avonds wordt een in morsetekens omgezette tekst uit de gelijknamige roman van René Daumal op de gevel geprojecteerd. Mogelijk deed Parreno daarvoor inspiratie op bij Cleave 00 van de Britse kunstenaar Cerith Wyn Evans. In die installatie (Tate Britain, 2000) werden morsesignalen op een spiegelende bol geprojecteerd. Daardoor baadde de hele ruimte in draaiende lichtvlekjes, terwijl de bol een eclipsachtige schaduw afwierp op de tegenoverliggende wand. Het kosmische effect uit Evans’ werk is eveneens terug te vinden in een ander werk van Parreno, dat bestaat uit gekleurd licht dat zich diagonaal tegen een muur aftekent. Deze noorderlichtprojectie is binnen de tentoonstelling eigenlijk een tussendoortje, hooguit geschikt voor de verdere afwikkeling van Alien Seasons. Ook het iets te bescheiden video-experiment Sepia Cuttle Fish, gemaakt in samenwerking met de virtual reality-specialist Jaron Lanier, valt een beetje tegen. Het was aanvankelijk bestemd om de kroon op het werk te worden, maar de virtuele visjesfilm kan niet op tegen het suggestieve vuurwerk uit de afsluiter van de tentoonstelling: het videowerk Credits. Voor dit werk liet Parreno zich bijstaan door het fotografenduo Inez van Lamsweerde & Vinoodh Matadin. De videoprojectie toont een braakliggend veldje aan de rand van de civilisatie. Op de achtergrond staan flatgebouwen waarin telkens meer lichten aangaan. Op de voorgrond zie je een paar iele boompjes, versierd met gekleurde plastic zakken. Naarmate de gitaarsolo’s harder knetteren, beginnen de zakjes heftiger heen en weer te wapperen en lichten ze op in de duisternis. Kortom, heftige turbulentie die stopt waar de Hollywoodfilm begint. Bizar genoeg is de film geflankeerd door een foto van een volwassen man met een kinderkopje. De hybride jongeling kijkt vrolijk en met een uitgestoken tong in de richting van de bijna landing. Zo voegt Parreno twee genres samen – een videolandschap en een portret – met als gemeenschappelijke noemer een bizarre, onaardse storing. Merkwaardig genoeg is die subtiele overeenkomst krachtig genoeg voor een ronkend einde. Of voor een voorlopig einde, want aan Alien Seasons zijn nog een paar extensies gekoppeld: een eenmalige uitzending op Radio France, getiteld 7 Juillet 2002 en – de meest uitgebreide extensie – de Parreno-monografie Alien Affection.
Character design agency
De publicatie Alien Affection doet niet alleen dienst als catalogus bij de expositie, het boek is vooral een eerste, uitvoerige uitgave over Parreno’s hele oeuvre. In dat opzicht is Alien Seasons – de tentoonstelling – een keerpunt aan het einde van het eerste Parreno-decennium. Kenmerkend tot nog toe was een sterke vermenging van herkenbare en fictieve elementen. Parreno rukte bijvoorbeeld filmische attributen uit hun context – de krijsende babyballon uit Batman’s Return, een affiche uit de serie Twin Peaks, tekstballonnetjes uit een stripverhaal – en plantte ze in kunstgerelateerde oorden. Daaruit distilleerde hij een uitnodigende mix van ideële en reële ingrediënten, met referenties aan de schalkse toonzetting van de Italiaan Maurizio Cattelan. Hoewel je het niet altijd zou vermoeden, waren tal van projecten maatschappijkritisch gekleurd. Zoals Werktische (Made on the 1st of May), bekend als een installatie met teddybeertjes die zitten te kijken naar een video over een medebeertje dat in elkaar genaaid wordt, en dat tevens een onderdeel van een project over arbeid was. Op 1 mei 1995 zette Parreno een legertje knutselaars aan het werk ter gelegenheid van Labour Day. De hobbyisten maakten een reeks beren met een elektronisch circuit onder de vacht. Bij een druk op de buik kon je Koreaanse fabrieksarbeiders horen zingen tijdens het testen van elektronische onderdelen. Ook Speech Bubbles (1997), een installatie met opgeblazen tekstballonnen, is meer dan een geestige decoratie met verwijzingen naar de cartoon. De ballonnen horen in principe thuis in een groot bedrijf waar werknemers gereduceerd zijn tot anonieme slaven. De Speech Bubbles zouden in theorie moeten dienen om de mensen een stem te geven. Vergeleken daarbij is Alien Seasons nog steeds sociaal bewust, maar ook fictiever en visueel minder direct. Alsof Parreno vastbesloten is om voortaan het verstand aan te spreken, terwijl hij tot hier toe eerder het oog wilde plezieren.
Hoewel er geen mens te bespeuren valt – afgezien van het triomfantelijke jongetje dat de eindvideo flankeert – is Alien Seasons op de mensheid toegespitst. Weliswaar niet op de mens als het meest belangwekkende fenomeen uit de geschiedenis van het universum, maar op een door filosofen en biologen onderschreven ecocentrisme. Een denkpiste waarin, kort gezegd, de mens niet langer vervuilt en winst maakt, maar zich met enige zorgzaamheid terug naar de natuur wendt. Met als gevolg dat de aardbewoner zijn humane grondslag hervindt, en in eenzelfde beweging ontdekt dat hij niet fundamenteel verschilt van andere levensvormen op aarde. Iets gelijkaardigs is ook de conclusie van de door Parreno uitgedokterde ‘alien’, die zijn ‘bevindingen’ achterlaat op de tentoonstelling in Parijs. In zoverre is Alien Seasons een fragmentarische beschrijving van een mentaliteit die nog in de maak is. Of zoals hij zegt: ‘Ik ben geïnteresseerd in projecten waarin ofwel de ideeën, ofwel de vormen de overhand hebben. Het zijn de momenten van onoplosbaarheid, van uit balans zijn die me blijven fascineren.’
Jaron Lanier, de virtual-reality-wetenschapper die meewerkte aan de video Sepia Cuddle Fish, is ook verantwoordelijk voor een gedeelte van de inhoudelijke substructuur. Hij omschrijft Parreno’s tentoonstellingsconcept met de term ‘narratieve wolk’. Daarmee doelt hij op een associatieve ideeënmassa die naar buiten komt in beelden. Parreno’s narratieve wolk is gedeeltelijk gebaseerd op het virtuele ideaal dat Lanier voor ogen heeft. In dat ideaalbeeld wordt een nieuwe vorm van communicatie mogelijk, op grond van een samensmelting van verschillende virtuele werelden. In de catalogus legt Lanier uit dat virtual reality een eerste fictieve realiteit is die door iedereen gedeeld kan worden, als een soort droom waarin je kunt communiceren met beelden. Op termijn zouden die virtuele werelden kunnen fungeren als grotere gehelen, zélfs als een zichtbaar collectief bewustzijn waaraan ontelbare mensen een bijdrage kunnen leveren. Klinkt hypothetisch, maar eigenlijk deed Parreno al een gooi in die richting met No ghost just a shell (1999). Onder die noemer werkte hij met de Franse kunstenaar Pierre Huyghe aan een reeks filmpjes over het mangafiguurtje Annlee. Het Japanse cartoonpersonage doet er onder meer haar beklag over het feit dat ze geen echte identiteit heeft. ‘Designed to join any kind of story, but with no chance to survive any of them. I was never designed to survive …’ Niet veel later haakte ook de Brit Liam Gillick in op het personage Annlee. Zo werd niet alleen een virtueel mensje geboren, er ontstond ook een ketting met telkens andere wendingen, voortvloeiend uit een figuurtje dat gekocht was van een Japans ‘character design agency’. Dit soort groepscreatie is voor Parreno constructiever dan het individuele scheppen. Inventiviteit is voor hem geen persoonsgebonden kwestie, maar een houding die de input van anderen nodig heeft. Vandaar de veelvuldige coproducties. En vandaar ook de uitspraak: ‘alleen het individu dat zijn eigen uniciteit verstaat, kan contact hebben met zijn gelijken’.
Stemmen uit de hemel
Zo wentelt Parreno zich, bijgestaan door anderen, in wisselende maar doeltreffende stijlfiguren: de overdrijving, de associatie, de contextverandering, de vermenselijking. Alien Seasons past in die bedding, maar gaat nog grondiger door op het voornemen om de werkelijkheid vanuit een ander perspectief te bekijken. Het neem-eens-een-ander-standpunt-in-principe is met Alien Seasons behoorlijk radicaal ingevuld. Met een resultaat dat aan het oog voorbijschiet en zich als een kogel in het geheugen boort. Niettemin zijn er aan Alien Seasons ook minpuntjes. Zoals de cyberbijdrage van Lanier, die op papier veel gewichtiger klinkt dan op de tentoonstelling. Of de soms nogal overbodige opsmuk met flikkerende naambordjes, waardoor je eerder denkt aan een stroomstoring dan aan een ‘buitenaardse’ inbreng. Afgezien hiervan is Alien Seasons een sterk in de hand gehouden enscenering die verankerd ligt in een rijke voedingsbodem. Bovendien prikt Parreno – zij het niet al te hardhandig – luchtgaatjes in de huidige obsessie met de alien, de gemeenschappelijk vijand die in menig Hollywoodfilm angst en vernieling zaait en tot vervelens toe verslagen wordt door een heldhaftige inwoner van New York. Van dit cliché ben je na een rondje door het ARC volledig verlost. De alien is hier een pacifistische ontdekker van de aarde, een personage dat hooguit wat ergernis teweegbrengt omdat hij ‘zegt’ dat de mens een egocentrische, sociale miskleun is. Maar verder moraliseert hij niet, valt hij niet aan en heeft hij niet te bedoeling om ons te implanteren met slijmerige reptielen.
Behalve volstrekt onzichtbaar is Parreno’s alien een filosoof met een fototoestel, én een deus ex machina die uit de hemel komt en ons leert hoe we moeten leven. Slim gevonden, want het systeem werkt al eeuwen. Stemmen uit de hemel blijven kennelijk gezaghebbend, hetgeen wellicht ook verklaart waarom sciencefictionfilms zoveel succes hebben. Ook hierom is de keuze voor een interventie uit de ruimte niet evident. Want het thema is niet alleen alomtegenwoordig, het is ook al zodanig uitgemolken dat je er nauwelijks nog op een zinnige manier mee overweg kunt. Toch worden op Alien Seasons de gevaarzones omzeild, onder meer door alle familieleden van Jabba The Hut en E.T. pertinent uit beeld te houden en door elke concrete verwijzing naar bestaande beelden zo nadrukkelijk weg te laten dat alleen de suggestie overblijft. En die weet Parreno met vaste hand op de kijker over te dragen. Of om het met de woorden van Master Yoda te zeggen: ‘the force is strong within him’. Alleen moet hij nu nog af van die ridicule liefde voor museale kerstverlichting.
Els Fiers