metropolis m

Mei 68, Bordeaux

Kunst heeft afgelopen jaren veelvuldig overtuigend bewezen politiek te kunnen bedrijven. Maar echt doortastend wordt ze nooit. Er is altijd de ambiguïteit van de vorm waardoor ze vroeg of laat wordt teruggevoerd naar het domein van de kunst en onvermijdelijk aan slagkracht inlevert.

In algemene zin is het begrip ‘politieke kunst’ een tautologie. Wat moet kunst anders zijn dan een publieke zaak waarin, openlijk of heimelijk, wordt onderhandeld over publieke aandachtspunten? De kunst verwoordt sociale manieren van perceptie, zij canoniseert of problematiseert ze en brengt ze in debat. Dit is geen specifieke ontwikkeling, maar een kernelement van het concept en de geschiedenis van de kunst. Toch is de expliciete politisering van de kunst in de afgelopen decennia ook symptomatisch voor een zeker conflict tussen kunst en politiek, waar beide onder lijden.

Kunst, en dan vooral de internationale biënnales, zijn een vrijplaats geworden voor politiek werk dat elders in de samenleving nauwelijks nog aan bod komt. Het internationale kunstpubliek is gevoelig voor morele uitdagingen, voor de ervaring van ambivalentie, en heeft de neiging om politiek liberaal te zijn door een educatieve en kosmopolitische habitus. Diversiteitspolitiek en mensenrechtenkwesties vinden zo gemakkelijk hun weg naar de wereld van de kunst. Maar daar verliest de politiek wel aan slagkracht.

De artistieke praktijken die succesvol zijn op biënnales variëren van direct politiek activisme tot documentaire journalistiek en van sociaal werk tot forensisch onderzoek dat mensenrechtenschendingen documenteert. Het werk van Forensic Architecture, dat kritisch bewijs verzamelt van mensenrechtenschendingen en vormen van (soms structureel) geweld, is een bijzonder voorbeeld. Hun werk is complex en esthetisch uitdagend. Misschien is de strategie om dergelijke documentatie onder de dekmantel van de kunstcontext te laten plaatsvinden een list, om door te kunnen gaan waar andere al zouden zijn tegengehouden (wat anders is het verschil tussen Forensic Oceanography, een aftakking van Forensic Architecture, en de Noorse ngo Aegean Boat Report?). Maar de keuze voor de kunst als plaats van vertoning keert zich ook vaak tegen hen: regelmatig wordt Forensic Architecture ervan beschuldigd slechts kunst te zijn. Ze worden niet betrouwbaar geacht in een strikt juridische context, zelfs als hun aanklachten overtuigend zijn.

Men kan zich afvragen hoe het komt dat kunstenaars het werk zijn gaan doen dat goed gefinancierde juridische en politieke instellingen horen te doen. Maar bovenal rijst hier de vraag wat de gevolgen zijn van een arbeidsverdeling waarbij sociaal engagement – zelfs de strijd voor de naleving van de mensenrechten – een artistiek karakter krijgt.

Het kunstveld is een gedifferentieerd maatschappelijk systeem dat een zekere mate van complexiteit bezit. Het verbindt diverse sociale actoren die verschillende achtergronden en milieus belichamen. Daarbij gaat het niet alleen om de centrale spelers die de belangrijkste machtsposities innemen in de toonaangevende instellingen (musea, academies, galerieën, tijdschriften, enzovoort) en die ook veel gewoontes hebben door een relatief sterk gecanoniseerd en geprofessionaliseerd onderwijs. Hieronder vallen ook rijke verzamelaars en qua leeftijd en sociale achtergrond redelijk diverse groepen artistieke producenten. Door de impliciete aanspraak op algemeenheid – dat kunst een publiek goed is, waarbij ook voortdurend wordt onderhandeld over de vraag wat het betekent om een publiek goed te zijn – heeft het kunstveld de neiging om inclusief te zijn. De internationaliseringsdrang van de kunstmarkt (deels gefaciliteerd door de biënnalecultuur) en het kunstdiscours (global art) hebben hieraan bijgedragen. Tegelijkertijd stelt het kunstveld zich voortdurend open voor nieuwe sferen van sociale beleving, milieus en levenswijzen. So far, so complex.

Tegelijkertijd heeft de complexiteit van het artistieke veld ook zijn grenzen. In zijn relatieve complexiteit wordt het kunstveld (niettegenstaande selectieve neigingen tot radicalisering) sterk geassocieerd met een kosmopolitisch liberaal milieu dat zowel in termen van levensstijl als in termen van een impliciete politieke cultuur als specifiek wordt beschouwd. Dit wordt duidelijk gemaakt door de aanvallen van rechts-populistische krachten tegen deze ‘coastal elites’ (zoals de aanhangers van Trump de Democraten noemen), die zogenaamd een ‘linkse hobby’ (Geert Wilders) veralgemenen en tegen wie men een ‘re-actionisme’ moet doen gelden om de traditie te verdedigen (volgens het hoofd van de Oostenrijkse extreem-rechtse Identitaire Beweging). Met andere woorden, de arbeidsverdeling tussen kunst en politiek, die leidt tot een verschuiving van algemene politieke beslommeringen naar kunst, maakt het gemakkelijk om deze als milieu-eigen te betitelen. Maar hoe meer algemene politieke perspectieven zich terugtrekken in een specifiek milieu, hoe gemakkelijker het zal zijn om ze te negeren.

Over de New Labour Regering van Tony Blair, bekend vanwege haar neoliberale koers, wordt gezegd dat zij de uitvoering van kunstenprojecten intensiveerden in gemeenten die het hardst door sociale besnoeiingen werden geraakt. Dit idee van artwashing is altijd al bekend geweest bij grote bedrijven, zoals instituutkritische kunstenaars, zoals Hans Haacke of Andreas Siekmann, in een aantal gevallen hebben aangetoond. In een grotere maatschappelijke context wordt de politieke kunst als geheel getroffen door deze smet: Cool Britannia – Brit-Pop en Young British Artists – was er een naam voor in de jaren negentig. Als er een sociaal geweten is waaraan men het gewetensonderzoek naar sociale ellende en politiek schandaal kan delegeren, dan lijkt alles snel in orde met de wereld. Op het zichtbare oppervlak van de culturele representatie komen verantwoordelijke activisten tevoorschijn. Op de achtergrond worden dezelfde beslissingen genomen als tevoren. Politieke kunst kan snel een vorm van sociale compensatie worden en tot liefdadigheid verworden. Goedbedoelde politieke programma’s kunnen tegengestelde effecten hebben, waardoor ze zichtbaar worden als kunst om de zichtbaarheid als politiek te verliezen.

Artistieke politiek heeft altijd het stigma gebonden te zijn aan de ruimte van symbolische representatie. Wat het ook is dat men artistiek doet, het blijft een artistieke daad. In dit opzicht is de discursieve structuur van het kunstsysteem fijnzinnig gedifferentieerd. Natuurlijk zal een artistieke interventie die voorziet in avondeten voor daklozen mensen voeden. Daar is niets mis mee. Maar een artistieke actie is ook een symbolische handeling. Zij is tegelijkertijd een positionering in het artistieke veld. Als kunst is elke actie een statement dat verder gaat dan de schijnbaar profane handeling. Zij is een zichtbaar gebaar dat een uitspraak is over het gebaar zelf.

Juist daar beginnen de problemen van de artistieke politiek: staat het gebaar waarmee een kunstenaar zich politiek positioneert eigenlijk nog wel in dienst van de politiek, of dient het al om zich als kunstenaar te profileren? Is een artistieke politieke actie een politieke actie of vooral de discursieve onderhandeling van een politieke actie in een symbolische ruimte die er los van staat? Deze scheiding van politieke actie en de symbolische onderhandeling ervan kan niet worden opgeheven. Dat zou ook niet wenselijk zijn. Het reduceren van kunst tot profane gebaren van directe politieke interventie zou de onderhandelingsruimte van de kunst, de ruimte van complexe en dubbelzinnige debatten, nivelleren. Zo bezien is de politiek goed – maar de kunst is beter (complexer, dubbelzinniger, gedifferentieerder). Omgekeerd is kunst op deze manier goed, maar is de politiek machtiger.

Wat kan kunst dan politiek doen? Kunst verwoordt altijd de articulatie zelf en nooit alleen de specifieke inhoud: dit is het sterke esthetische argument van Forensic Architecture. Hier worden ontwerpmiddelen strategisch ingezet en dus zelf gethematiseerd. Het gaat niet alleen om drones en chemische wapens, maar om het werk aan het onzichtbare, om het werk van de reconstructie dat plaatsvindt met behulp van technische protheses.

In alle gevallen van de artistieke praktijk is het waar dat bepaalde vormen van expressie gebonden zijn aan bepaalde inhoud van de sociale ervaring. Daarom vindt er in de kunst een subtiele politieke onderneming plaats, ook als er niet expliciet over de politieke inhoud wordt onderhandeld. Smaak kan nooit volledig gescheiden worden van milieu-achtergrond – denkers zo divers als Hegel en Bourdieu zijn het hierover eens. Omgekeerd is de expliciete onderhandeling over de politieke inhoud in de kunst ook altijd maar gedeeltelijk politiek en gedeeltelijk iets anders, bijvoorbeeld de thematisering van de forensische methoden die mogelijk worden gemaakt door CAD- en computeranimatie en de fragiele verwijzing naar de werkelijkheid die ze opent.

De onderhandelingen over vertegenwoordigingen en vertegenwoordigingstechnieken zijn al een politieke pre-beslissing. Bepaalde vormen van politiek blijven uitgesloten. Kunst kan symbolisch herverdelen, kan nieuwe definities voorstellen (vooral van kunst) en nieuwe talen testen. Maar het kan niet alleen maar journalistiek zijn, de mensenrechten verdedigen of tastbare informatie genereren zonder dat het daardoor iets anders wordt dan kunst. Het kan de ruimte van de ambivalentie niet verlaten. Daardoor blijft het ook deels ineffectief.

In een politiek tijdperk waarin de performatieve aspecten van de politiek met ongekende kracht worden benadrukt – door middel van taalkundige en paritaire waardering van specifieke sociale achtergronden en levensstijlen – is dit van belang. En voor wie dat gegeven genoeg is om bewust de vormgeving van de politiek aan te pakken, is het welkom om zich te richten op de artistieke politiek.

Historisch gezien is een dergelijke concentratie van de politiek op representatievraagstukken ongekend. In sommige opzichten is het een vernauwing. Sommige problemen kunnen niet worden aangepakt als problemen van symbolische representatie alleen, maar zijn harde, materiële en structurele vragen. Ze vereisen een politiek die geen kunst kan worden en die ideologisch wordt gediskwalificeerd door de veralgemening van de artistieke politiek. In het socialistische paradigma werd bijvoorbeeld het bestaan van klassen zelf als een probleem beschouwd. Het was politiek gericht op de articulatie van sociale conflicten, herverdeling, en dus de ‘onteigening van de onteigenaars’. In het liberale paradigma worden nu inspanningen geleverd om ‘klassisme’ tegen te gaan door middel van bescherming van verschillende levensvormen, respectvolle behandeling van mensen met een andere achtergrond, en het op gelijke voet opnemen van diverse milieus. Het relatieve succes van de Corporate Democrats bij de recente Amerikaanse verkiezingen voedt zich met deze belofte: een scherpe confrontatie van de economische belangen van de olie-industrie of het militair-industrieel complex mag men niet verwachten. Maar het nieuwe regime weet zich te profileren als sociaal divers.

In de context van deze algemene identiteitspolitieke tendens wordt de politiek steeds symbolischer en de kunst steeds meer politiek. In sommige politieke situaties is het echter belangrijker om de grenzen van de politieke kunst te kennen dan te geloven in haar almacht. Volgens mij bevinden wij ons in een dergelijke politieke situatie.

Johan Hartle

is rector van de Akademie der Bildenden Kunst in Wenen

Recente artikelen