metropolis m

Postkoloniale denkkracht

Waarom spelen discussies over de geschiedenis en cultuur van Zuid-Azië de afgelopen jaren zo’n vooraanstaande rol in het theoretische debat? Als docent aan een Amerikaanse universiteit en schrijver op het gebied van de visuele cultuur van het hedendaagse Zuid-Azië en de Zuid-Aziatische diaspora, wordt deze vraag mij regelmatig gesteld. Als we naar antropologie, geschiedenis, literatuur en kunstgeschiedenis kijken, zien we dat theoretici als Homi Bhabha, Gayatri Spivak, Arjun Appadurai, Dipesh Chakrabarty en Geeta Kapur, die allemaal het moderne India tot onderwerp hebben gekozen, zeer invloedrijk zijn bij het verbreden van de paradigma’s voor het postkoloniale denken en de postkoloniale kritiek. Hoewel hun intellectuele benadering en wetenschappelijke stijl sterk verschillen, lijken deze theoretici zich toch met dezelfde gemeenschappelijke zaak bezig te houden; namelijk met het probleem van het anders-zijn van het moderne India. Ze brengen de specifieke koloniale en/of postkoloniale ontwikkeling van India in kaart en tonen de inbreng van marginale of ondergeschikte groepen die met alternatieven komen voor het alomvattende verhaal van een dominante westerse orde. De vraag is waarom deze problematiek, die toch specifiek is voor Zuid-Azië, zo’n grote invloed heeft op de theorievorming elders in de wereld en wat de relevantie is van het postkoloniale denken in Zuid-Azië voor ons begrip van de globaliseringsprocessen in de 21e eeuw.

Vijfentwintig jaar economische liberalisering in India heeft geleid tot een ongekende openstelling van de Indiase economie voor buitenlandse investeringen en technologie, zoals te zien aan de dot.com-cultuur van Bangalore, de ‘Silicon Valley’ van India, het outsourcen van banen door multinationals en de opkomst van het fenomeen callcenter in India. Hoewel de ontwikkelingen een nieuw kosmopolitisch tijdperk hebben ingeluid, leiden diezelfde processen evenzo tot mindere positieve gevolgen die horen bij de snelle globalisering van een derdewereldeconomie, zoals het opbloeien van een religieus getint nationalisme, de escalatie van geweld en etnische conflicten, aanvallen op de rechten van vrouwen en minderheidsgroepen, de bedreiging van het milieu door een snelle en onevenwichtige industrialisering en sinds kort ook het door kernwapens gesteund militarisme. Deze crises hebben echter ook geleid tot nieuwe mogelijkheden voor de hedendaagse culturele praktijk in Zuid-Azië. Die wordt gekenmerkt door de tegenstrijdigheden van een religieus politiek conservatisme en de hegemonie van de markt enerzijds, maar anderzijds werkt het ook stimulerend, betekent het een hernieuwde relevantie van de kunst voor het politieke domein.

Uiteraard horen de maatschappelijke kwesties rond burgerschap, minderheden, mensenrechten, vluchtelingen, secularisme en neoliberalisme die hieruit naar voren komen niet uitsluitend bij Zuid-Azië. Ze markeren de urgente, nieuwe uitdagingen voor het humanistisch denken op wereldschaal. Geeta Kapur, de bekende criticus, conservator en cultureel denker uit Delhi, heeft zich in haar intellectuele werk vaak uitgelaten over deze dialectische verhouding tussen de Zuid-Aziatische kritiek en de mondiale situatie. Kapur stelt dat Zuid-Azië – en meer in het algemeen de ‘Derde Wereld’ – ‘zich in de mondiale verbondenheid mengt’. Door de geschiedenis te gebruiken ‘als een hefboom’ worden ‘kwesties van hedendaagsheid op indringende wijze ter discussie gesteld. ’[1] Alleen al door zijn aanwezigheid dwingt Zuid-Azië een complexere en verfijndere theorievorming af.

Alleen al door zijn aanwezigheid dwingt Zuid-Azië een complexere en verfijndere theorievorming af.

Het wekt dan ook geen verbazing dat, om te kunnen deelnemen aan de discussie over globalisering, mensen zich wereldwijd hebben gewend tot de paradigma’s die op dit subcontinent zijn ontwikkeld. De vraag waarom Zuid-Azië maatgevend is geworden bij de theorievorming over de ontwikkeling van grote steden, raakt op een ander niveau aan de kwestie van de receptie van diepgewortelde, historisch bepaalde machtsverdelingen en aan de kwestie van de zichtbaarheid en onzichtbaarheid binnen een notoir eurocentrisch, theoretisch veld. Dit herinnert ons ook aan de lange geschiedenis van het koloniale gezag over India, waarbij de Indiase kennis in feite als irrelevant werd beschouwd voor het project van de Europese Verlichting, en tevens aan de historische ‘wraak’ op dit gezag in de vorm van het Indiaas nationalisme in de twintigste eeuw. Een cynicus zou wellicht vragen: maakt de huidige erkenning van Zuid-Azië door de westerse kenniscentra het niet tot het zoveelste modeverschijnsel in de kunstwereld, dat gedoemd is om over een tijdje uit de gratie te raken?

Dat kan zijn, maar ik wil er toch op wijzen dat de invloed van het denken over andere modernismen en moderniteiten – de geschiedenissen buiten de fysieke geografie van het Westen – op zichzelf een verschijnsel is dat blijk geeft van een fundamentele herziening van de mondiale machtsverhoudingen. De contouren van het maatschappelijk landschap worden geherdefinieerd, de grenzen tussen centrum en periferie, tussen ‘ons’ en ‘zij’, worden opnieuw getrokken.

Dit komt deels voort uit de massale ontworteling en migratie van mensen, inherent aan het proces van globalisering. Theoretici als Kapur, Bhabha, Spivak en Appadurai wijzen ons erop dat de geschiedenis van de kolonie altijd belangrijk is geweest en geen marginaal terzijde was bij de dominante geschiedenis van het Westen. Wanneer deze geschiedenis weer haar plaats krijgt in de centrale geschiedenis, kan zij zich gaan ontdoen van haar hermetische verzegeling en een aantal diepgaande tegenstrijdigheden in de alomvattende verhalen van de Europese moderniteit blootleggen. Zoals Dipesh Chakrabarty stelt, is dit kritische project niet een soort vergelding of ‘postkoloniale wraak’, het is eerder een project dat ‘Europa provincialiseert’, en dat heeft gevolgen voor de manier waarop wordt verhaald over het verleden, het heden en de toekomst, vanuit meerdere perspectieven en vanuit geografisch verspreid liggende oorden. [2]

Chakrabarty’s intellectuele project houdt niet minder aandacht voor Europa in, maar juist meer; Europa wordt niet uit het centrum gehaald, maar haar kennispraktijk wordt geherpositioneerd, waarbij scherp wordt gekeken naar de manier waarop deze kennispraktijk zich in alle aspecten van het leven in de niet-Europese wereld heeft weten te nestelen. We moeten ons tot de geschiedenis van het Europese denken verhouden op een zo breed mogelijk collectief niveau, omdat dit denken uiteindelijk, om een emancipatorische uitspraak van Chakrabarty te citeren, ‘ieders geschiedenis is die, die ons allemaal beïnvloedt’. In de huidige mondiale situatie, die wordt getekend door geweld en onrust, is zo’n open en breed geformuleerde uitnodiging om het internationale te betreden via Zuid-Azië onmiskenbaar een intellectueel aantrekkelijk idee.

1 Geeta Kapur, When was Modernism? Essays on Contemporary Cultural Practice in India, Tulika, New Delhi 2000, pp. 277-282.

2 Dipesh Chakrabarty, Provincializing Europe: Postcolonial Thought and Historical Difference, Princeton University Press, Princeton 2000.

Literatuurlijst (selectie)

Homi Bhabha (1949) is professor Engelse en Amerikaanse Literatuur aan Harvard University, Boston. Zijn beroemdste boek is Nation and Narration (1990), waarin hij de tendens bestrijdt om postkoloniale landen als een homogeen blok te zien, alsof er een gedeelde identiteit zou zijn in die landen.

Arjun Appadurai (1949) is een sociaal-cultureel antropoloog, gespecialiseerd in de ontwikkeling van moderniteit en globalisatie. Voorheen werkzaam aan de University of Chicago, Yale en de New School University. Zijn bekendste boeken zijn Worship and Conflict under Colonial Rule (1981), Disjuncture and Difference in the Global Cultural Economy (1990), Modernity at Large (1996) en Fear of Small Numbers (2006).

Gayatri Chakravorty Spivak (1942) is literair criticus en theoreticus en sinds maart 2007 professor aan Columbia University, New York. Haar artikel Can the Subaltern Speak? geldt als een basistekst binnen de ontwikkeling van de postkoloniale theorie. In A Critique of Postcolonial Reason, gepubliceerd in 1999, bespreekt Spivak belangrijke werken uit de Europese metafysica (onder anderen Kant en Hegel) en de uit die filosofie sprekende neiging om niet-Europeanen niet te willen zien als volwaardige subjecten.

Dipesh Chakrabarty (….) is sociaal historicus, professor geschiedenis en Zuid-Aziatische taal en cultuur aan de University of Chicago en gastprofessor aan het Centre for Studies in Social Sciences in Calcutta. Zijn meest bekende werk is Provinzializing Europe. Postcolonial Thought and Historical Difference (2002).

Geeta Kapur (1943) is onafhankelijk kunstcriticus en curator, woonachtig in New Delhi. Ze is verbonden aan diverse universiteiten in India en Engeland, en publiceerde diverse boeken over Indiase kunst en cinema, onder ander in When was modernism. Essays on Contemporary Cultural Practice in India (2002).

Saloni Mathur

Recente artikelen