Ramptoerisme
De belangstelling voor falen is groot. Niet alleen in de samenleving in brede zin, maar ook in de kunst. Een recent boek over mislukken in de kunst komt met een verrassende conclusie.
Dat Nederland altijd een sterke identificatie heeft gehad met de loser en de underdog was al langer bekend. Sinds het begin van de economische crisis lijkt het echter alsof de hele westerse wereld bevangen is door een minderwaardigheidscomplex van formaat. Overal in het Westen steken apocalyptische scenario’s de kop op. Of het nu om het milieu, de politiek, economie of cultuur gaat, bijna elke dag wordt er wel weer een ander debacle aangekaart.
De alomtegenwoordige fixatie op falen heeft vanzelfsprekend ook zijn weerslag op kunst. Mislukkingen van allerlei soort volgden elkaar in de afgelopen jaren in tentoonstellingen in snel tempo op. Vooral op de grote biënnales heeft het kunstkijken zich ontwikkeld tot een bijzondere vorm van ramptoerisme. En masse wordt het publiek van hongersnood naar olieramp (documenta 12), van drugspand naar kerkhof (5. Berlin Biennale) en van gevangenis naar milieuramp (Manifesta 8) gevoerd.
Aanvankelijk gebeurde dat nog vanuit een zeker waakzaam idealisme, met geheven vingertje, in de hoop dat kunst de wereld zou redden van de grote neoliberale vergissing en de verwoestende uitwerking ervan op de maatschappij. Intussen buigt de kritiek steeds vaker op de kunst zelf terug. Op de laatste Manifesta, die zoals het een hedendaagse biënnale betaamt bol stond van sociaalmaatschappelijke treurnis, toonde kunst zichzelf de grootste mislukking van allemaal. In meerdere werken werd door kunstenaars de spot gedreven met de pretentie van de kunstenaar c.q. de curator ook maar iets in de wereld te vertellen te hebben. Deze zelfkritische kunst maakte niet alleen duidelijk dat kunst ondanks alle goede bedoelingen er in de afgelopen jaren niet in is geslaagd iets aan de maatschappij te veranderen, sterker, dat ze bezig is geweest haar publiek, zelfs de kunstwereld zelf, van zich te vervreemden.
Was de kunst nog niet zo lang geleden, met dank aan de theorie van Richard Florida, vol van vertrouwen over haar economische waarde in de hedendaagse postindustriële informatie-economie, momenteel is er van dat zelfvertrouwen weinig meer over. Overal in Europa wordt de kunst gezien als eerste bezuinigingspost, kennelijk vanuit het idee dat het belang van kunst voor de samenleving niet erg groot is. Over Richard Florida hoor je niemand meer. De grote fabriekscomplexen die de kunst het afgelopen decennium ietwat demonstratief had bezet ten teken van de zogenaamde creatieve revolutie (creative industries werden gepresenteerd als het alternatief op de naar het Verre Oosten wegtrekkende gewone industrie), zullen daarom weldra weer leeg komen te staan, mogelijk voorgoed. Hoogstwaarschijnlijk zullen zij vervallen tot de moderne westerse ruïnes waar Lara Almarcegui het afgelopen decennium er al vele tientallen van in beeld heeft gebracht.
Tegen de achtergrond van dit falen van de kunst om zichzelf en de westerse wereld te behoeden voor een treurig stemmende maatschappelijke teloorgang, klinkt de inleiding van de recent verschenen tekstbundel Failure van Lisa Le Feuvre nogal naïef en zoetsappig. De Britse curator die in het kader van de serie Documents of Contemporary Art van de Whitechapel Gallery de reader heeft samengesteld, heeft het in haar inleiding vrij neutraal over het falen als populair ‘onderwerp van onderzoek’ in kunst. In plaats van het falen in de kunst te plaatsen binnen een actueel sociaalmaatschappelijk kader, ziet ze het liever als component van een al lang bestaande kritische grondstroom, die ze laat opkomen met het ontstaan van het modernisme, ruim een eeuw geleden. De falende kunstenaar keert zich in haar ogen vooral tegen het modernisme, met zijn sterk lineaire, doelgerichte koers en mechanismes van in- en uitsluiting. Ze ziet de falende kunstenaar niet als mislukkeling, maar als een artistieke avonturier die zonder voorbedachte rade, aan elke verwachting voorbij, nieuwe artistieke terreinen weet bloot te leggen, tegen beter weten in. Falen is voor haar een voorwaarde voor artistieke vernieuwing, iets hoopvols eerder dan iets negatiefs. Ze schrijft: ‘In kunst is falen het best te zien als een component van experiment, die je brengt bij iets dat onherkenbaar is als kunst, volgens de huidige criteria van kennis en oordeelsvorming.’
Weliswaar is het jammer dat Le Feuvre zich in haar bundel niet direct inlaat met de politieke actualiteit van haar onderwerp, maar dat neemt niet weg dat er uit de verzamelde essays van figuren als de kunstcritici Jörg Heiser en Jennifer Higgie en de filosoof Paul Ricoeur wel verschillende relevante inzichten in de functie van het falen in de hedendaagse maatschappij te vinden zijn. Over bijvoorbeeld de subtiele weerbarstigheid van Herman Melvilles romanfiguur Bartleby, de beroemde klerk die weigerde door te werken, over de positie voorbij ‘winnen en verliezen’ van beroepsprovocateur Martin Kippenberger en over de prikkelende melancholie van Matthew Brannon, die via ouderwets ogende grafiek stekelig commentaar levert op het idee van vooruitgang.
Falen wordt in dit boek beschouwd als een sociaalpsychologisch principe, dat wordt bepaald door allerhande vooronderstellingen en sociale conventies, waar de van nature ietwat asociale kunstenaar graag mee afrekent. De kunstenaar mislukt graag, waar gewone mensen doorgaans het lef niet voor hebben vanwege het sociale afbreukrisico dat men dan loopt. Waar een samenleving voorspoed prevaleert boven deceptie, keert de kunstenaar zich met satanisch genoegen tegen het regime van de successtory en plaatst daar tegenover het ogenschijnlijk ergerniswekkende belang van de stagnatie, obstructie, vertraging, imperfectie, klungeligheid, onhandelbaarheid, twijfel en verveling.
Het maakt mij wel vrolijk te lezen over het belang van al die verschillende ‘niet-successtory’s’ bij elkaar, en de daarvoor verantwoordelijke artistieke losers die voor niets of niemand goed willen zijn en gruwen van het idee ergens verantwoordelijkheid voor te moeten nemen. Liever dan zich te voegen in de economie van het succes laaft de falende kunstenaar zich aan de onmogelijkheid van zijn bestaan, dat maar al te vaak ook echt onmogelijk is.
Dit boek plaatst ook de interesse in het maatschappelijk falen in een ander daglicht. In plaats van de mislukking te betreuren of te bestrijden, zoals de door succes gepreoccupeerde maatschappij gewend is te doen, kan zij haar beter accepteren als een simpel levensfeit. Dit is het soort feit waar zeker christenen al van jongs af vertrouwd mee zijn via het verhaal van de zondeval die de mens voorgoed heeft voorbestemd te falen. De falende kunstenaar laat op zijn beurt, je zou kunnen zeggen in een geseculariseerde variant, zien dat een mislukking niet bedoeld is om te mijden, en evenmin om van te leren, zoals leermeesters dat graag doen geloven. De mislukking is het best te zien als een andere, brutale waarheid, een die het leven in al zijn niet-categorische kaalheid toont, puur, pijnlijk, onberedeneerd en zinloos. Heel veel, zo niet alle menselijke inspanningen verschijnen, in het licht van de mislukking, als hopeloze poeha, de aandacht niet waard. In die zin is ook de economische malaise zo gek nog niet. Alleen door nu en dan eens flink te mislukken, kun je zien wat er werkelijk belangrijk is.
Domeniek Ruyters is hoofdredacteur van Metropolis M
Lisa Le Feuvre (red.), Failure, Documents of Contemporary Art, MIt Press/Whitechapel Gallery, 2010. ISBN 978-0-85488-182-6
Actueel:
Failed Architecture #02Reeks bijeenkomsten discussies en bezichtingen over mislukte architectuur
De Verdieping, Amsterdam
13 april, 20.00 uur
From the Relative Truth to the Absolute ErrorSMART Project Space, Amsterdam
19 maart t/m 24 april
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M