Robert Adrian X
Robert Adrian X
Netwerker
De atelierwoning van Robert Adrian X is nogal een grijze bedoening, maar wel op de leukst mogelijke manier. Zelfs in het toilet staat een grijze computermonitor, die waarschijnlijk afkomstig is uit de jaren tachtig of negentig, maar doet denken aan de jaren zeventig. In de tentoonstelling in de Kunsthalle Wenen, met onder meer foto’s van deze woning, wordt men gevraagd om de jaren zeventig te beschouwen – in de woorden van Adrian X – als ‘het meest interessante decennium in de kunst sinds het begin van deze eeuw’. Deze uitspraak mag sommigen van ons problematisch in de oren klinken, maar laten we er even in meegaan. Het is in ieder geval een interessante opmerking. En Adrian X (geen enkele schrijver lijkt te weten hoe ze hem precies moeten noemen en de meesten blijven ongedurig alle mogelijke opties uitproberen) heeft nog genoeg andere interessante dingen te zeggen, zoals: ‘de wereld wordt vergiftigd door net-kunstenaars’. Wie een meer uitgebreide verklaring wenst van deze aanval op de ‘netties’, raad ik aan om contact te zoeken met Adrian X via het web. Of neem de opmerking over zijn vriendschap met Pauline van Maurik, redacteur van het Britse tijdschrift Mute: ‘Pauline heeft er geen idee van dat ik ook échte dingen maak’.
De tentoonstelling in de Kunsthalle bestaat voor het grootste deel uit ‘echte dingen’, in plaats van documentatie van zijn elektronische netwerkprojecten, al is daar ook wat van te zien. De catalogus bevat afbeeldingen van zijn landschapschilderijen, zeer oud werk dat teruggaat tot de jaren vijftig. Het ziet er best interessant uit, met een duidelijke verwijzing naar de Canadese landschaptraditie. Dat brengt mij ertoe hem te vragen hoe het zit met die natuur. ‘Natuur? Hmm, lastige vraag. Er is een theoretische positie en een innerlijk, natuurlijk ding dat romantisch en Canadees van aard is. Je kan het verbergen, maar het schiet weer tevoorschijn. De foto’s van de zaklantaarns bijvoorbeeld …’ Een van mijn favoriete werken in de tentoonstelling: een serie kleine foto’s, een beetje in de traditie van de surrealistische fotografie, van wat de Canadezen flashlights en de Britten torches noemen, tezamen met wat spiegels. ‘Het kwam in mij op dat dit landschappen zijn. Door een soort slalomeffect kruipt het steeds weer terug. De elementen in deze foto’s zijn gearrangeerd als landschapsvormen, als een soort vergezichten. Wat betreft die natuur en die netwerkdingen, daar heb ik nooit zo over nagedacht. Alhoewel de netwerkprojecten begonnen na een bezoek aan Canada in 1978. Overigens was ook Kurt Schwitters nuttig voor mij, in het bedenken van hoe bewakingssystemen werken. Ik zag in de Weense U-Bahn projectieschermen en bedacht me dat deze als elektronische versies van Schwitters’ gevonden papieren opgevat konden worden.’
‘Het interview (in de catalogus, DL) waarin ik feitelijk mezelf interview, gaat over het landschap als onderwerp voor mijn kunst, dat waarschijnlijk belangrijker voor me is dan ik bereid ben toe te geven. De jaren zeventig waren wat mij betreft dan ook een herbeleving van de jaren 1905 tot 1915 – al die ideeën kwamen terug en kunst werd opnieuw gedefinieerd. Iedereen sprak over het herontdekken van kunst of over manieren om de schilderkunst omver te gooien, uit elkaar te trekken en overnieuw te beginnen. In 1980 schreven we een tekst, Communications as Content heette het geloof ik. En er was een project in Innsbruck met de titel Towards a New Definition of Art. Dit was communicatie door middel van kunstprojecten. De daadwerkelijke communicatie stond op de voorgrond. Ik bedoel, als je de telefoon oplegde dan was het werk ook verdwenen. Na al die formele schilderijen was daar ineens een hypothetisch object dat alles in zich had. Er was niets dat verkocht of op de markt gebracht kon worden’.
De tentoonstelling in Wenen is de eerste retrospectieve van Robert Adrian X, die sinds 1972 in Oostenrijk woont. Er is onder andere een video te zien van een acteur die voorleest uit Hitlers Mein Kampf; een werk op een computermonitor, waar je doorheen kan scrollen, over het kunstbeleid van de Nazi’s; een installatie die bestaat uit honderd groene fluorescerende buizen op de vloer en het geluid van militaire vliegtuigen, onderbroken door geluiden van een mensenmenigte, verschillende ‘schilderijen’ gemaakt van diverse materialen en een klein werkje dat doet denken aan het werk van de Franse Support/Surface-groep. De meeste werken zijn militair van aard of gaan over kunst. Modellen tonen de kunstenaar die de 24 baantjes van zijn leven doet, inclusief dat van huisman dat, zoals hij zegt, de baan was die hem in staat stelde een verblijfsvergunning te krijgen in Oostenrijk. ‘De pseudo-surrealistische tekeningen zijn improvisaties – dat wat zich in mijn hoofd afspeelde – maar een heleboel ervan is eigenlijk helemaal geen goede kunst.’ Verder zijn er nog twee tweedimensionale werken van gesneden glas, waarbij de snijlijnen de contouren van dozen vormen, een bijna Robert Mangold-achtig werk, getiteld Arcs (1977), dat bestaat uit een behangpapiercollage met een acryl vernislaagje en een Black Painting Diptych (1988), een eenvoudig mat en glans reliëf met vierkanten, dat overduidelijk gaat over abstractie en waar de abstractie destijds heenging. Verder is er het enigszins Marcel Broodthaersachtige Dictionnaire par Images, grijze modellen van voorwerpen uit een beeldenencyclopedie, geplaatst naast de pagina’s uit de encyclopedie zelf: kleren, lichaamsdelen, huishoudelijke objecten.
De schoonheid van de collage, daar zijn alle boeken het over eens, is essentieel voor de werkwijze van Adrian X. Hij is een van de pioniers van dat wat Roy Ascott (een van zijn vrienden en helden) ’telematische kunst’ noemt, ofwel telecommunicatiekunst, elektronische kunst. Een van de redenen dat er in de tentoonstelling zo weinig van wordt gepresenteerd (slechts een paar folders met documentatie) is dat het zo efemeer was. Een andere reden is, zoals Adrian X uitlegt: ‘het probleem met communicatiekunst is dat het samenwerking vereist, dus geen van deze projecten is echt van mij. De meest interessante projecten werden bedacht door Roy Ascott. Hij heeft dozen vol ideeën die erop wachten uitgevoerd te worden. Maar ik ben goed in het netwerken. Ik ben er door geobsedeerd. Netwerken is vervelend voor mensen die er niet door geobsedeerd zijn’.
En dan komen we weer terug op het onderwerp van de natuur. Ik hoop in sommige werken een connectie te vinden met de negentiende eeuw: de zeilbootjes van zwart-wit papier in het bad, bijvoorbeeld. Niet alleen die bootjes – die je kunt zien als voorbeelden van het oudste global network – spreken van vergane tijden, ook het bad doet denken aan een huis uit een vorig tijdperk. En de foto’s van zaklantaarns zijn, via het surrealisme, niet alleen verbonden met de landschapschilderkunst, zoals Adrian X aangeeft, maar tevens met de vroege experimentele fotografie. Hetzelfde geldt voor Dictionnaire par Images en tot op zekere hoogte voor enkele andere werken. Het zijn de schimmen van Walter Benjamins Arcade Project, een van de grootste literaire collagewerken.
David Lillington