metropolis m

Roy Villevoye
Detours

Van oudsher lopen de Asmat in Papua naakt door het gebied dat ze bewonen. Kleding is er ingevoerd door de ‘mensen die hen bezochten’, zoals Roy Villevoye (Maastricht, 1960) eufemistisch laat vermelden in een van de bijschriften van zijn overzichtstentoonstelling in Museum Boijmans Van Beuningen. In Rotterdam worden de T-shirts van de Asmat tentoongesteld als een artistieke bijzonderheid: verticale scheuren lopen parallel aan elkaar over rug en borst van een geel exemplaar. In andere gevallen beschrijven de sneden in het katoen een bijna sierlijke, maar gerafelde sinus bij wijze van hals. De uitstalling is van een Martin Margiela-achtige schoonheid.

De interesse in Asmat bij Villevoye duurt inmiddels ruim vijftien jaar. In het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea vond hij in 1992 de ‘authenticiteit’ die de westerse kunstscene volgens hem destijds ontbeerde. Nog steeds keert hij regelmatig naar het gebied terug.

De vraag is of de romantische queeste naar authenticiteit als legitimering voor Villevoyes herhaalde bezoeken kan blijven dienen. Wordt het niet tijd dat de kunstenaar zich in minder bedekte termen uitspreekt over het Nederlandse koloniale verleden, vooral in tijden waarin thema’s als ‘identiteit’ en ‘multiculturaliteit’ hoog op de politieke én kunstagenda’s staan? Is de onschuld die Villevoye in zijn werk uitdraagt niet op zijn zachtst gezegd naïef?

In de expositie getiteld Detours zijn zowel Villevoyes vroege schilderwerken als zijn latere films te zien. Een cruciaal beginwerk, waarin het proces van toenadering tussen de kunstenaar en de Asmat tot uiting komt, is het bekende Kó (Showing Primary Colours in Kombai) uit 1995. Op drie grote foto’s houden telkens twee Asmat-mannen een vel papier omhoog. Het papier heeft een van de drie kleuren die, samen met zwart, de basis van het moderne drukproces bepalen: cyaan, magenta of geel. De kunstmatige kleur steekt schril af tegen het groene mangrovebos waarin de mannen bijna verdwijnen. Door de grote camera-afstand wordt het schreeuwende contrast tussen cultuur en natuur benadrukt zonder het te beoordelen. Het lijkt alsof Villevoye in eerst het schrijnende verschil tussen twee beschavingen met distantie moest aanschouwen, voordat hij in zijn volgende projecten de brug naar ‘de Ander’ kon slaan.

De kloof is nog niet gedicht, zo blijkt uit een recenter werk, Owner of the Voyage (2007). Villevoye maakte de film, zoals meerdere sinds 1995, in samenwerking met Jan Dietvorst. Het is een splitscreen-projectie. We zijn getuige van het bezoek van de Asmat Rufus en Omamá aan Nederland. Eerst zien we ze op een hun vertrouwde rivier in Nieuw-Guinea varen, vervolgens stappen ze op het vliegtuig en verblijven enige tijd in een dichtbevolkte westerse stad (Amsterdam). Tijdens hun verblijf lijken ze de geijkte clichés over ‘inboorlingen’ en ‘exoten’ te bevestigen. Ze hakken hout in het Vondelpark en kijken naar National Geographic Channel. Terwijl dit op het rechterscherm van de splitscreen projectie is te zien vraagt een interviewer in een film op het scherm ernaast aan Pupís, een inwoner van het dorp waaruit de twee broers afkomstig zijn, de verhalen te vertellen die ze meebrachten van hun trip. ‘The big difference is that it is no good here’, stelt Pupís. Maar: ‘They treated us well.’ Als toeschouwer breng je zo’n laatste uitspraak direct met het koloniale verleden in verband. Maar het blijkt de man om geld en eten te gaan. Hij wordt betaald voor zijn woorden.

Het installeren van een economie gebaseerd op geld impliceert, ook voor de Asmat, rijkdom en een geloof in vooruitgang en betere tijden, zo wordt gaandeweg de expositie duidelijk. In de catalogus is te lezen dat Villevoye zich bewust zegt te zijn van zijn eigen positie: hij brengt deze pre-industriële samenleving de inzichten die ze zelf verlangt. In de korte film Phantom (2008, in samenwerking met Jan Dietvorst) komt dit het sterkst naar voren. Woordeloos wordt een boom geveld door een inwoner van het dorp. Er wordt een brede inkeping in gehakt waarin horizontaal een tweede stam past. Zo ontstaat een kruis dat de Asmat, gekleed in short en shirt, en met een gevlochten twijg bij wijze van doornenkroon op het hoofd, lachend het woud in sleept. Het is zijn versie van het lijdensverhaal. Of is het die van Dietvorst en Villevoye? Stille blikken fungeren als spannende tegenpool voor de draaiende camera.

Net als Yinka Shonibare en Marlene Dumas staat Villevoye stil bij de ‘eigen’ westerse traditie, die wordt onderzocht op koloniale erfenissen. Villevoye speelt met westerse vooroordelen, zonder hier direct commentaar op te geven. In de foto The Fifth Man (2003) figureert de kunstenaar zelf te midden van vier Asmat. Hij en een van de bewoners dragen een T-shirt waarop het gezicht van Osama Bin Laden is geprint. De suggestie lijkt duidelijk: wij kennen de lading van dit hoofd, zij niet, althans zo de suggestie – of is het vooringenomen dat te denken?

Bij het zien van de tentoonstelling begint het zwijgen van Villevoye met betrekking tot zijn eigen positie wat te irriteren. Villevoye mag dan wel suggereren dat Nieuw-Guinea voor hem een omzwerving is, zoals besloten ligt in het woord ‘detour’, maar na het land al vijftien jaar bezocht te hebben is het toch niet meer een exotische dwaaltocht te noemen. Je zou hopen dat het bezoek meer iets van een thuiskomst heeft gekregen, met bijpassende inzichten.

Ilse van Rijn

is kunsthistoricus

Recente artikelen