metropolis m

Deze zomer is er een ware hausse aan grote kunstmanifestaties: documenta 12, skulptur projekte münster 07, de Biënnales van Venetië, Istanbul, Athene en Lyon. Ooit waren dit soort grote tentoonstellingen de experimenteertuin bij uitstek voor tentoonstellingsmakers. Maar is dat nog altijd zo?

Eens in de zoveel tijd komen ze binnen, die e-mails, soms van iemand die ik ken, soms van onbekenden. Ze lijken erg op elkaar: ‘Ik ben een jonge curator bezig met… Ik zou je willen uitnodigen deel te nemen aan… Andere kunstenaars, curators en critici die erbij betrokken zijn, zijn….’ Steeds wordt aan mij gevraagd snel te reageren op een voorstel dat samen met de reacties van anderen een compleet project moet gaan vormen. De afgelopen jaren is mij bijvoorbeeld gevraagd een ‘shit list’ samen te stellen, een gerucht over een niet bestaand kunstwerk te bedenken, een persoonlijk wonder te nomineren, mijn eigen versie van de opening show van Tate Modern te pitchen als onderdeel van een Curator Idol Live Action Game Show en bij te dragen aan een tentoonstelling die de vorm aannam van een magazine dat alleen gelezen kon worden bij ultraviolet licht. Wat de meerwaarde van deze projecten ook mag zijn − een aantal ervan is wel slim opgezet − het is niet moeilijk een lichte bewondering te hebben voor de initiatiefnemers. Ze staan vaak aan het begin van hun carrière, werken met de kleinste budgetten en middelen, zonder een vaste tentoonstellingsruimte. Een leuk idee, een verdraaide zin en een lijst e-mailadressen van god weet waar: het is genoeg om iets te laten gebeuren.

Curatoren mogen dan beginnen met deze eigen projecten, de plek waar ze ooit hopen te belanden (zelfs liever dan in het museum) is een grote biënnale. Dat zijn de plekken, zo gelooft men, die er werkelijk toe doen. Een biënnale garandeert een bepaald publiek, heeft een gezaghebbende autoriteit en biedt een aantal vrijheden qua thema, ruimte en financiën, waar slechts weinig musea aan kunnen tippen. De kunstscene kijkt naar deze tentoonstellingen als graadmeter voor de hedendaagse kunst en als voorspelling voor de agenda van de toekomst. Dit jaar volgen de grote tentoonstellingen elkaar in moordend tempo op: Robert Storrs bijdrage aan de Biënnale van Venetië wordt gevolgd door de documenta 12 van Roger M. Buergel en Ruth Noack en de skulptur projekte münster 07 van Kasper König en zijn team in Münster, in het najaar gevolgd door Hou Hanru’s Biënnale van Istanbul en de Biënnale van Athene van Xenia Kalpaktsoglou, Poka-Yio en Augustine Zenakos en ten slotte de Biënnale van Lyon Stéphanie Moisdon en Hans Ulrich Obrist. Deze samenkomst is uiteraard niet meer dan een numerieke toevalligheid – gesteld dat al deze biënnales overleven is het volgende moment dat ze weer gelijktijdig plaatsvinden 2017. Toch lijkt de verwachting te bestaan dat dit iets te betekenen heeft. De vraag is wat?

De enorme toename van biënnales is al vaak becommentarieerd. Volgens een recente mailing van e-flux, gestuurd door het team van Lyon, zijn er inmiddels 103 van deze evenementen, waarvan er elke zes dagen een opent. De kritische noten bij deze manifestaties zijn inmiddels wel duidelijk. Men verwijt ze een gebrek aan interesse in het lokale, het promoten van kunst als inwisselbaar product in een culturele supermarkt of juist ‘biënnalekunst’ als een soort nieuwe categorie, de neiging tot tentoonstellingsconcepten die enorm wijdlopig zijn of juist benauwend krap, de problematische relatie met lokale, nationale en internationale politiek en ten slotte de te sterke positionering van de curator als auteur. De kritiek is zelf ook al eens tot onderdeel gemaakt van een biënnale, als vorm van zelfreflectieve activiteit, met name het symposium Biennalicity, dat de Biënnale van Sharjah in 2005 begeleidde. Gezien al die reflectie, hoeft er niet opnieuw stil bij gestaan te worden. Wel interessant is de vraag of de biënnale nu eigenlijk wel echt hét tentoonstellingstype ne plus ultra is van het hedendaagse tentoonstellingswezen. Of anders gezegd: vindt hier werkelijk het grote avontuur plaats?

Dat was ook de vraag die de redactie van METROPOLIS M mij stelde. Zijn de grote tentoonstellingen de passende podia voor de nieuwe tentoonstellingspraktijk? Omdat ik zelf betrokken ben bij twee van deze tentoonstellingen (ik ben uitgenodigd om een kunstenaar te selecteren voor Lyon en ik ben als gastcurator betrokken bij een deel van de Biënnale van Athene) is deze vraag voor mij niet makkelijk te beantwoorden. Mijn antwoord is daarom een twijfelend ‘misschien’. In een kunstwereld waar het tegen beter weten in nog steeds mogelijk is te geloven dat niets ‘waar’ is en alles is toegestaan, blijft de mogelijkheid bestaan dat dit soort tentoonstellingen kunnen verrassen, prikkelen en provoceren. Denk bijvoorbeeld aan de prachtige Biënnale van Berlijn Of Mice and Men (2006) van het team van de Wrong Gallery, waarvan de structuur leek op een kronkelende, grappige en soms hartverscheurende negentiende-eeuwse roman. Denk ook aan de edities van de Biënnale van Lyon uit 2003 en 2005, waarin Le Consortium uit Dijon en Nicolas Bourriaud en Jérome Sans elk op eigen wijze tijd als het uitgangspunt namen en weigerden een toekomst te voorspellen voor de kunst, of kunst in te zetten als politiek middel om ons te redden. Het is waar, veel biënnales lijken op elkaar en veel biënnales brengen de kunst niet veel goeds en zijn blind voor hun eigen incoherentie en absurditeit. Maar dit soort gebreken zijn niet inherent aan de biënnale als tentoonstellingstype. Zolang er goed wordt nagedacht en er hard genoeg geschopt wordt tegen alle clichés en de belangen die ermee gemoeid zijn, is de biënnale net als elk type tentoonstelling, van een monografische, museale tentoonstelling tot de provisorische projecten uit het begin van mijn tekst, een podium voor innovatieve tentoonstellingspraktijk.

Wat zal de insteek zijn van de curatoren van de grote zomertentoonstellingen? Het is moeilijk erover te schrijven in dit stadium. Als we de persberichten mogen geloven zet Venetië de globalistische ambitie van de voorgaande editie voort; wordt Kassel lyrisch met veel aandacht voor het kunstwerk, gecombineerd met wat moeilijk denkwerk over de relatie tussen esthetiek en ethiek; blijft het concept van Münster beperkt tot de lijst met deelnemende kunstenaars; gaat Istanbul over globalisatie, urbanisatie en een energetisch idee van participatie; beoogt Athene een uitdagende herdefinitie van de traditionele, stadsgerichte biënnale te worden en probeert Lyon de 21e eeuw een vliegende start te geven met een selectie van ‘de beste kunst uit deze eeuw’ volgens vijftig smaakmakers. Het zijn indrukken die veel weg hebben van een schaduwspel. Ze maken niet duidelijk maken wat de tentoonstellingen echt teweeg zullen brengen. En dus is het misschien maar beter gewoon een vlucht te boeken, je even zorgen te maken over de CO2 uitstoot en dan de vlucht uit te zitten. We zetten de vraag wat de zin van is deze grote tentoonstellingen even in de koelkast en concentreren ons op hun respectievelijke kwaliteiten. Avontuur is nu eenmaal alleen daar waar avonturiers zijn en we moeten de speeltuin niet verwarren met het idee van een spel.

Tom Morton

Recente artikelen