Schöner Wohnen
Schöner Wohnen
Toegepaste kunst als de spiegel van Foucault
Je kunt er tegenwoordig niet meer omheen als je een AKO bezoekt; de enorme variatie aan woonmagazines. Architectuur, wonen en design worden in dit soort tijdschriften tot een nieuwe lifestyle gecombineerd en gepresenteerd als hét ideale wonen, met als toefje op de taart kunst als decoratief element dat het geheel mag afmaken. Moritz Küng noemde zijn tentoonstelling in de nieuwe Vlaamse kunstruimte BE-PART naar één van de grootste woonmagazines in Europa: Schöner Wohnen. En niet voor niets, want hij maakte een tentoonstelling die in eerste instantie niet herkenbaar is als expositie, maar slechts als interieur, als ware het een ruimtelijke variant op een reportage in een woonmagazine. Er zijn kunstwerken die zich vermommen in de gedaante van tafel, stoelen, lamp, bank, tapijt, vazen, fiets, stereo-installatie, pingpongtafel, krant, dozen, verwarmingsmeter, et cetera. En dit alles is samengevoegd tot een groot Gesamtkunstwerk, annex totaalinterieur, waarachter werken schuilgaan van een indrukwekkende lijst internationale kunstenaars (zeker voor zo’n lokaal initiatief) aangevuld met jonge, Vlaamse talenten als Michael van den Abeele, Richard Venlet en Dimitri Vangrunderbeek.
Toch niet weer zo’n openlijk exposé over de grensvervaging tussen kunst en design, ben je in eerste instantie geneigd te denken. Maar niets is minder waar. De kunstwerken tonen zichzelf in eerste instantie helemaal niet, verhullen zich als het ware, verwarren vervolgens, om dan te intrigeren en te maken dat je naar meer op zoek wilt. Hoe heeft Moritz Küng dit bewerkstelligd, zo vraag je je af als je de voormalige, tot kunstruimte omgetoverde villa in het kleine Vlaamse gehuchtje Waregem verlaat. Want het is toch niet meer dan het is? Kunst in de vorm van toegepast design, leuk samengebracht, mooi bij elkaar gezet? Zo vind je in de eerste tentoonstellingsruimte, ingericht als ‘eetkamer’, de Berlinchair Loveseat (2001) van Barbara Visser, een gebroken spiegel op karton van Heimo Zobernig, een nagemaakte designlamp van Simon Starling, een tafel van Joe Scanlan, de Kippenblinkylamp van Martin Kippenberger, krukjes van Richard Venlet, een Atelier van Lieshout meubel natuurlijk, en ga zo maar door. Weinig ontwrichtend, weinig opzienbarend, toch? Je herkent de hand van de kunstenaars niet eens eigenlijk. Maar dan blijken op de vensterbank drie vazen te staan van Tobias Rehberger, die je over het hoofd zag, getiteld: Portraits of Dead Artists (Judd, Smithson, Roth) en blijkt de orchidee op de schoorsteenmantel bewaterd te worden met de urine van Cerith Wyn Evans, laat de krant van Jochem Hendriks zich niet lezen en is de deels gebroken spiegel van Zobernig een ode aan het zwarte vierkant van Malevich. En dan ook valt opeens het doodse, zwart geschilderde vloerkleed van Zobernig op. Hoe zo Schöner Wohnen?
Deze eetkamer is een voorproefje van wat je te nog te wachten staat in respectievelijk, de woonkamer, ‘toonzaal’ (verwijzend naar de oorspronkelijke functie van het gebouw, een villa waarin antiquiteiten werden verkocht), gang en kelder. Okay, toegegeven, de toonzaal is weinig opzienbarend. Een betonnen ruimte met een pingpongtafel van Richard Venlet en op elkaar gestapelde, witgelakte stoelen van Zobernig. Het lijkt een verlaten gymzaal waar de tijd stilstaat en helemaal niets gebeurd. Weinig opzienbarend, maar wel vreemd, leeg, inert. En het onbestemde gevoel dat dit je geeft wordt nog sterker in de kelder. Op de trap naar beneden hoor je het schriele geluid van schreeuwende vrouwen. Maar het is een dun en vaag geluid, je weet dan nog niet precies waar het vandaan komt. Beneden aangekomen sta je in een betonnen ruimte, die in tweeën wordt gedeeld door een sprookjesachtig wit kralengordijn. Een grote gloeilamp – die een zacht, gedimd licht verspreidt – verlicht de ruimte samen met twee naar de muur gerichte lampen aan de andere kant van de kralen. Het geheel lijkt op een leeg decor, een filmstill, bevroren op het moment vlak na de scene of the crime. In een hoek van de kamer staat ‘een stilleven’ opgesteld, bestaande uit een zwartwitgrijze vlag aan de muur (Michael van den Abeele), een geluidsinstallatie, waarvan de meter uitslaat maar die geen geluid geeft (Dave Allen)), en op de grond daarnaast een doodskist, bedoeld om te gaan rusten (Joe Scanlan).
Op zoek naar de oorsprong van het eerder genoemde dramatische geschreeuw word je vanzelf, door het kralengordijn heen, naar de andere kant van de ruimte gelokt. Daar vind je een door een bont designmeubel afgesloten kleine, derde ruimte. Alleen als je je hoofd door de gaten van dit meubel steekt, ontdek je de bron van het geluid: de Womens Murders Library van Tobias Rehberger. Op drie tv’s boven elkaar is opeenvolgend een hele reeks, uit films geknipte moordscènes te zien. Deze hele setting deed me vreemd genoeg meteen denken aan twee indringende filmscènes: het gefilmde moment van Hitler die in een bunker de hand aan zichzelf slaat en een hemeltergend realistische verkrachtingsscène in een betonnen, openbare onderdoorgang, uit de indrukwekkende film Irreversible. Misschien wel het laatste dat ik zou verwachten, dat een tentoonstelling in de vorm van een interieur dergelijke associaties zou evoceren. Want hoe decoratief je alle objecten afzonderlijk ook zou kunnen opvatten, bij elkaar gebracht wordt het, zoals Moritz Küng het in de catalogus omschreef, als de spiegel van Foucault. De spiegel als brandpunt van een steeds veranderende relatie van het subject met zijn omgeving waardoor de enscenering als geheel een nieuwe betekenislaag krijgt.
Is dit wellicht te cryptisch? Anders beschreven dan. Waarom slaagde Lidewij Edelkoort met haar tentoonstelling Armour. De fortificatie van de mens er niet in, waar Moritz Küng hier wel zo fantastisch in slaagt? Wellicht omdat veel kunst op Armour erom leek te schreeuwen begrepen te worden: zie hier, kijk mij eens iets te melden hebben! Zeker bezien tegen de achtergrond van het overtrokken, te dik door het thema opgelegde engagement. De werken in Schöner Wohnen daarentegen doen het tegenovergestelde: ze lijken in zichzelf gekeerd, lijken ieder op zich, op geheel eigen wijze een stil protest tegen hun decoratieve verschijning te communiceren. Daarbij moet wel vermeld worden dat het de verdienste van Moritz Küng is dat hij de werken zo bij elkaar wist te brengen dat ze elkaar enerzijds in hun ingetogenheid versterken, terwijl anderzijds recht wordt gedaan aan hun dubbele betekenis.
Het is zoals Camiel van Winkel in de catalogus bij de tentoonstelling schreef over het werk van kunstenaars als Heimo Zobernig, Jorge Pardo en Tobias Rehberger: ‘de mentaliteit van het werk is in veel gevallen dat het geen mentaliteit lijkt te willen hebben’ en ‘dat het zich ook helemaal niet bezighoudt met de grensvervaging tussen kunst en vormgeving.’ En juist daardoor lijkt er ruimte te ontstaan voor iets nieuws. Van Winkel schreef eveneens in die catalogus dat kunst nog steeds overwegend een representatieve of zelfs decoratieve functie vervult. ‘De hardnekkigheid waarmee dit overwegend decoratieve gebruik van de hedendaagse beeldende kunst onbesproken blijft, vormt een aanwijzing dat het hier om een van de laatste taboes gaat’, aldus van Winkel. Een nogal gepeperde uitspraak die er cru gesteld op neer komt dat de wijze waarop kunst in de woonbladen wordt gepresenteerd, namelijk als leefstijlornament, niet eens zo ver van de werkelijkheid afstaat. En zo bezien slaat Schöner Wohnen als presentatie helemaal de spijker op zijn kop.
Schöner Wohnen, kunst van heden voor alle dagen, BE-PART Platform voor actuele kunst, Waregem, 31 oktober tot en met 16 januari 2005.
Ingrid Commandeur