Scouting: David Jablonowski
Scouting: David Jablonowski
Het ontbreekt David Jablonowski (Bochum, 1982) niet aan conceptuele rijkheid en een passievolle drive. De kunstenaar die vorig jaar de Rietveld Academie afrondde en inmiddels aan De Ateliers studeert barst van de ideeën. De sculpturen en schilderijen van zijn eindexamenpresentatie vorig jaar, getiteld The circle of the horizon, refereerden aan grote kunsthistorische voorbeelden zoals Albrecht Dürer. Dat is een naam die je niet vaak tegenkomt in de hedendaagse kunst. De werken zijn op te vatten als interpretaties van details uit het werk van de 16de-eeuwse meester. Zo zien de sculpturen eruit als sterk uitvergrote details van bloemen en planten, die zijn nagebouwd met geverfde houten elementen en materialen als buizen en blik. Ook twee naturalistisch ogende schilderijen tonen Dürer-achtige planten. Eén is licht en helder uitgevoerd, als in het origineel, de ander somber en zwaar als een Kiefer, maar dan zonder diens letterlijke historische verwijzingen. De gestileerde beelden hebben tegelijkertijd minimalistische connotaties, waardoor je het idee krijgt dat al zijn werk een grote hink-stap-sprong door de kunstgeschiedenis is, in dit geval van de Duitse renaissance naar het postmoderne vormenspel van de jaren tachtig. Juist deze referentiepunten van herkenning en de niet te vatten combinaties ervan in Jablonowski’s typische ensceneringen, verklaren de aantrekkingskracht van zijn werk.
Met de vaak grote, bijna overdreven formaten in verhouding tot de ruimtes waarin hij zijn werk exposeert, lonkt Jablonowski naar monumentaliteit. Een voorbeeld daarvan is de vier meter hoge zuil die hij in de F-buurt van de Bijlmer plaatste, in het kader van het tijdelijke evenement PAMFLAT, afgelopen februari. De onduidbare, ahistorische vorm van de pyloon – niet rond of spits, maar een soort sterk afgeronde driehoek – deed met zijn schilderachtige grijstinten, het resultaat van posters die de bezoekers van PAMFLAT zelf op de pilaar konden plakken, zijn best niet op te vallen in de omgeving. Maar doordat het publiek erbij betrokken was, bleek het werk op een andere manier juist wel weer heel sterk aanwezig. Wat dat betreft past de sculptuur eerder in de traditie van het antimonument: werken die geen permanente aanwezigheid nastreven, maar die zich als eenmalige ervaring vastzetten in de gedachten van hen die erbij aanwezig waren.
De pilaar keert terug in de tentoonstelling van gemeentelijke kunstaankopen Deep Screen in het Stedelijk Museum Amsterdam, waar hij al even wezensvreemd aandoet, op zijn fragiele pootjes en met zijn zwartgrijze zweem van zware Duitse neoromantiek à la Rückriem en Kiefer. In de verte doet zich ook nog de erfenis voelen van de nostalgische schilderkunst van Peter Doig, van wie Jablonowski ooit kort les kreeg aan de kunstacademie van Düsseldorf.
Jablonowski is eigenzinnig genoeg een eigen signatuur te ontwikkelen. Hij beroept zich bij de motivatie van zijn werk op denkers van een eeuw geleden, zoals filosoof Henri Bergson en kunsthistoricus Wilhelm Worringer – van de destijds invloedrijke these Abstraktion und Einfühlung uit 1907. Het idee dat er, sluipenderwijs, een versleten esthetische theorie achter zijn werk schuil kan gaan, en zijn ideeënrijkdom uiteindelijk toch kan worden teruggebracht tot een eng formalistisch vertoog, beangstigt wel een beetje. Gelukkig zijn er ook genoeg aspecten die dat vermijden of omzeilen: zijn kunst geeft de beschouwer voorlopig meer dan voldoende omhanden.
Jelle Bouwhuis
PhD onderzoeker Moderne Kunstmusea, Globalisering en Diversiteit, VU Amsterdam