Slotverklaring
Slotverklaring
Dot Dot Dot
Het is een tijdschrift over ontwerpen zoals er geen tweede is. Een generatie ontwerpers is ermee opgegroeid. De huidige redactie (Stuart Bailey & David Reinfurt) heeft besloten ermee te stoppen, na tien jaar en twintig nummers. Een eindbalans van het tijdschrift Dot Dot Dot.
In het twintigste en laatste nummer van Dot Dot Dot (DDD) ‘wordt – eindelijk – een poging gedaan om zo direct mogelijk te zeggen waar het blad voor staat en wat het daaraan denkt te gaan doen’. Onder de kop ‘Laatste woorden’ schrijft redacteur Stuart Bailey: ‘Deze directheid kan alleen maar indirect worden bereikt, door middel van zijdelingse blikken, door te kaatsen en door te weigeren ons neer te leggen bij de verlamming die deze tegenstelling met zich mee lijkt te brengen.’
De raadselachtige formulering vat het aardig samen: DDD lijkt zich in de tien jaar dat het heeft bestaan te hebben gespecialiseerd in het vanuit de marge (kritisch) beschouwen en benaderen van de wereld van het grafisch ontwerpen. Dat deed het blad voornamelijk door er andere disciplines bij te betrekken (kunst, literatuur, muziek, enzovoort) en door uit te gaan van een aantal persoonlijke obsessies gerelateerd aan het grafisch ontwerpen.
Ondanks – of misschien juist door – deze eigenzinnige benadering heeft het tijdschrift met zijn relatief kleine oplage een sterke aanhang opgebouwd onder grafisch ontwerpers. Het blad maakte school, zo neig ik te concluderen uit de steeds vreemder wordende onderwerpen en eindproducten in studentenwerk op eindexamententoonstellingen van afdelingen Grafisch Ontwerpen, waar het blad verslonden werd. Ook was er sprake van een opmerkelijke groei van het aantal onafhankelijke publicaties van grafisch ontwerpers van het type Dot Dot Dot, met wanneer nodig aanpassingen in het te volgen distributiemodel.
Vooral de latere nummers van DDD hebben een sterke neiging tot zelfbespiegeling. Ze gaan over ideeën, beelden en processen die te maken hebben met ‘spiegelen’. Het zijn ‘pogingen’ tot het doen van een uitspraak, waarbij het blad vaak de vorm van de ‘open brief’ gebruikte om in wezen een beeld van zichzelf te schetsen. ‘De spiegel’, ‘de poging’ en ‘de open brief’ werden methodes met de daarbij passende formele resultaten. Je zou ook kunnen zeggen: methodes met een passende vormentaal. Het volgen van de ontwikkeling van deze ideeën vroeg nogal wat van de lezer, alleen al omdat de redactie er plezier in had het gekozen model hardnekkig te herhalen in opeenvolgende nummers. In het ergste geval leidde dat tot navelstaarderij. Het welhaast ondoorgrondelijke non-fictieverhaal The Middle of Nowhere, verdeeld over acht nummers van DDD, is daar een goed voorbeeld van.
Door zichzelf voortdurend op afstand te zetten van het grafisch ontwerpen vergat het blad steeds meer het onderwerp zelf, of het zag dit over het hoofd, meestal ten gunste van een andersoortige zelfbespiegeling. Wat ik hiermee wil zeggen, is dat de gekozen vorm van retoriek hypnotiserend, eindeloos en slaapverwekkend kon overkomen. Het deed denken aan de houding ‘ik ben nu dit aan het doen’, die je in sociale media tegenkomt. Onduidelijk is hoe constructief het is. Zouden deze zelfbespiegelingen een nieuw soort ideeën kunnen inbrengen, een ontwerpproces dat niet bang is voor twijfel, zelfs niet voor falen?
Na een Atlantische oversteek van medeoprichter en redacteur Stuart Bailey, de komst van David Reinfurt als redacteur, met wie hij een nieuw samenwerkingsproject onder de naam Dexter Sinister oprichtte, en het vertrek van medeoprichter en redacteur Peter Bilak in 2006, nam DDD ook nog bewust afstand van de Nederlandse kunstsubsidie waarmee alle eerdere nummers deels waren gefinancierd. DDD creëerde voor zichzelf een unieke manier om het blad te maken. Net als kunstenaars bij veel van hun eigen publicaties, moest het blad erop vertrouwen dat culturele instellingen zich zouden opwerpen als welwillende gastheer om een nummer te produceren. Nummer 15 (2007) werd in zijn geheel samengesteld, ontworpen en gedrukt tijdens een verblijf van twee weken bij het Centre d’Art Contemporain in Genève. Daaropvolgende nummers speelden met verschillende formats om de inhoud te brengen, waaronder livepresentaties en tentoonstellingen.
Achteraf kun je vaststellen dat DDD het meest tot nadenken stemde toen het het grafisch ontwerp recht in de ogen keek, bijvoorbeeld bij de zichtbare ontwikkeling van het lettertype in opeenvolgende nummers. In navolging van een idee van typograaf, uitgever en criticus Robin Kinross werd het product zelf via het ontwerp ‘gearticuleerd’. Het is niet zo dat deze experimenten de bedoeling hadden om de artikelen te vervangen. Ze gingen er juist een samenwerking mee aan, ook in een poging grafisch ontwerpers zover te krijgen zelf te gaan schrijven.
Maar weinig critici zijn goed in het beschrijven van de praktijk van het grafisch ontwerp, en de voortdurende ontwikkeling waar het vakgebied momenteel in betrokken is. Langzaam wordt afscheid genomen van de beschermende, vrijmetselaarsachtige branche die offsetdrukken heet. Zelfpublicatie wint aan belang, via print-on-demand, blogs, et cetera.
Dat betekent niet dat iedereen een ontwerper is of wil zijn, zoals vaak wordt beweerd. Deze bloedeloze uitspraak doet afbreuk aan het feit dat het vak op een bedachtzame of intellectuele manier kan worden beoefend. Maar de ontwikkeling kan wel betekenen dat de grenzen van het grafisch ontwerpen als vak aan het opschuiven zijn en er meer ruimte komt voor fundamentele of structurele aandachtsgebieden die in direct verband staan met de maatschappij. Onderwerpen als linguïstiek, sociologie, planning, literatuur, computerprogrammering, onderwijs en geschiedenis zouden weleens tot het vocabulaire van de toekomstige gespecialiseerde grafisch ontwerper kunnen gaan behoren. In DDD is op deze uitkomst al volop gezinspeeld.
Ik ben geen voorstander van domweg meer ontwerpkritiek, maar wel van een ontwerpkritiek die specifieker, gerichter en betrokkener wordt opgevat. Dit kan door voort te bouwen op het werk van nog enkele uitgevers van bladen die zich bezighouden met grafisch ontwerpen (en de direct daaraan grenzende gebieden) en die nog onafhankelijk, oplettend, van onschatbare waarde, nieuwsgierig, geestdriftig en constructief zijn: de Typography Papers van de University of Reading (Hyphen Press), Visible Language van de Rhode Island School of Design, The National Grid en Baseline Magazine.
David Bennewith is grafisch ontwerper, Amsterdam
– Dexter Sinister (Stuart Bailey & David Reinfurt, red.), Dot Dot Dot #20, Den Haag/New York, 2010.
Dexter Sinisters vervolg op DDD is getiteld Bulletins of The Serving Library en verschijnt vanaf februari.
Vertaald uit het Engels door Leo Reijnen
David Bennewith