metropolis m

In een annex van Galerie Tatjana Pieters is sinds kort het Soft Focus Institute gevestigd dat zich profileert als een artistiek wellnesscentrum, met gunstig effect op lichaam en geest. In gesprek lichten de curatoren Tatjana Pieters en Marijke De Roover hun new age-achtige initiatief toe.

‘Optimize your happiness, lower barriers for experimentation, take the long view, be nice, cultivate a culture of mindfulness and meaning’: een devies dat niet zou misstaan als bureaubladachtergrond van menig Happinez-adept, maar wat blijkt? Dit verlichte missionstatement behoort toe aan een nieuw kunstinitiatief in Gent. De Soft Focus Institute, een ‘Centrum voor Artistiek Welzijn van Leken en Ingewijden’, bedient zich gulzig van new age-achtige termen als ‘non-ego experiment’ en bestaat ‘ergens’ tussen profit en non-profit in, maar eigenlijk toch vooral ‘in het moment’. Maar, wordt mij gezegd door betrokkenen, het is natuurlijk ook ironisch. ‘Zie je dat niet?’

We zijn in de ruimte van de Gentse Galerie Tatjana Pieters, die vlak voor de jaarwisseling een zusterorganisatie aankondigde waarmee het de locatie, in een voormalig warenhuis aan een kanaal, vanaf heden deelt. Dat heeft vooral juridische en praktische redenen (de ruimte – weids, licht- is er nu eenmaal al), want SFI ziet zichzelf graag als de ideologische, liefst aan fysieke wetmatigheden ongebonden tegenhanger van het hysterische, veeleisende galeriewezen. Het instituut zet de fototechnische term soft focus in als metafoor voor een instelling die zich niet meteen (en eigenlijk ook later niet) laat vastpinnen in hokjes en zichzelf steeds, conform de veranderende omstandigheden, bijstelt en op scherp zet. Eigenlijk wil het als een soort kunstzinnige Anonymousgroepering vooral niet terug te traceren zijn op specifieke individuen (immers: non ego, pro commune), maar vooruit: de daadkrachtige visionairen in kwestie zijn Tatjana Pieters zelf en Marijke De Roover, galerist en kunstenaar, galerist en kunstenaar van elkáár, en geliefden. Hier geldt life is work, work is life, art is work, art is life.

‘We waren met elkaar verwikkeld in een intense dialoog die heel interessant en inzichtgevend was’, vertelt Tatjana Pieters me, ‘Marijke ontdekte als kunstenaar de ambities, idealen en verwachtingen van een galeriehouder, en ik leerde over de gevoeligheden van de kunstenaar. Dit diende als voedingsbodem voor een nieuw instituut, zeker in combinatie met de vragen die ik al had over de kunstmarkt, waar nauwelijks nog plek is voor verdieping.’ Met haar galerie bewandelde Pieters een afwijkend traject. Ze vestigde zich in Gent, ver weg van de bekendere kunstscenes in Antwerpen of Brussel. Het stelde haar in staat te beschikken over een ruimte die groter was dan een ‘luciferdoosje’, waar ze zich presenteerde als een ‘katalysator’ in de carrières van een beperkte, maar zeer gevarieerde groep kunstenaars: van pas afgestudeerden tot een treurig afgeschreven Philippe Van Snick, toentertijd in de zestig, wiens loopbaan ineens (weer) een boost kreeg door de samenwerking.

‘Galeries die twintig kunstenaars representeren zonder de gschikte infrastructuur houden zichzelf en de wereld een illusie voor; als galeriehouder stippel je een parcours mee uit voor de kunstenaar, geeft feedback op zijn werk, creëert kritische context, je bent echt een sparringpartner: dat is is het echte beroep van de galeriehouder en uiteindelijk het enige rendabele model voor op de lange termijn’, vertelt Pieters. ‘Ik wilde niet met territorium bezig zijn, ik wilde niet meer ieder jaar zes solo-tentoonstellingen hebben van dezelfde kunstenaars. Uiteindelijk heeft iedere kunstenaar een eigen ritme en krijgt hij een tentoonstelling wanneer dat voor hem past, niet wanneer dat van buitenaf wordt opgelegd. We willen alles in een structuur steken, maar een mensenleven, of een kunstenaarscarrière for that matter, ontwikkelt zich niet volgens een bepaalde maat.’ Deze overtuiging, dat samenwerkingen horen te gedijen op menselijk en niet op economisch kapitaal, heeft geleid tot een tweesporenbeleid: ‘Bij SFI hoeven we aan niets te beantwoorden qua vorm. Dat is vrijheid: we willen niet per se vaste samenwerkingen aan moeten gaan, dat past ook niet meer in een tijd waarin mensen, kunstenaars, beweeglijker zijn dan ooit. En als we dat al zouden doen, dan is er totaal geen zekerheid van een commerciële return en dat is ook niet de bedoeling; het gaat ons om een uitwisseling, om communicatie, om emotie. De kunstwereld bestaat bij gratie van wederzijdse verwachtingen, bij het SFI is dat heel duidelijk: er zijn er geen.’

Concreet gezien gaat het instituut zich toeleggen op een experimenteel programma van projecten binnens- maar ook buitenshuis (onder meer tijdens het Antwerp Art Weekend en Brussels Independent), artist talks, film viewings en ‘open keukens’- voor kunstkenners, maar óók voor hen die dat niet zijn: ‘community building’ in de breedst mogelijke zin. Pieters: ‘Wij willen een innovatieve praktijk brengen, en, met name jongeren, proberen te sensibiliseren. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een volkskeuken: als je als galeriehouder voor iemand kookt, ben je niet meer de koning van de ruimte; je staat op gelijke voet, mensen weten wat hier gebeurt.’ De driehoek van galeriehouder, klant en kunstenaar krijgt bij SFI, naar eigen zeggen, zo meer de inclusievere vorm van een cirkel. ‘Drempelverlaging’ staat echter geenzins synoniem aan ‘grensverdwijning’: professionaliteit is belangrijk voor Pieters en De Roover, en dus is er voor amateurkunsten geen plaats.

Het instituut lijkt overigens in te spelen op de ‘vervaging’ van kunstgrenzen die sowieso al een tijdje plaatsvindt: artist-run spaces die meedoen aan beurzen, of grote kunstinstellingen die binnen hun lichaam zoeken naar een rendabel model om een financiële structuur te creëeren. ‘Wij maken de omgekeerde beweging, en op die manier reflecteren we op hoe er vandaag de dag wordt omgegaan met beleid. Curatoren die artistiek leider worden, pak een Mihnea Mircan, eindigen in een conflictsituatie tussen de creatieve en de managementkant. Het zijn weer die verwachtingen: duizelingwekkend en abnormaal.’

Ten tijde van de aanloop naar de groepstentoonstelling slapen er trouwens vijf kunstenaars bij Pieters en De Roover thuis. Als het aan de twee ligt is het een voorbode van een grootschalige residentieplek ergens, waar kunstenaars van verschillende disciplines voor hun verblijf ‘betalen’ door mee te werken in de gemeenschap. Ze dromen van een plek waar de omgang met de zintuigen op kwalitatief niveau volledig samenkomt, een letterlijke ‘beauty farm’ die niet monetair kan worden, omdat de kunst die binnen die context een functie krijgt en mag hebben verbonden blijft aan die specifieke plek. Pieters: ‘Die fysieke ontmoetingen tussen kunstenaars zijn essentieel. Kunst is zodanig toegankelijk via digitale media dat er een grotere vereenzaming ontstaat dan ooit. Er zijn wel online gemeenschappen van bijvoorbeeld kunstenaars die ooit bij elkaar gezet zijn in een tentoonstelling, maar wat gebeurt er als ze elkaar werkelijk zien? Vaak komen er uit die fysieke ontmoetingen nieuwe projecten voort, het is een heel organisch iets. Daar willen wij op voortbouwen.’

En soms is er aanvankelijk weerstand, want, zo stelt De Roover: het idee dat de kunstwereld enorm vrijdenkend is klopt niet. ‘Veel mensen in de kunsten zijn ontzettend met hun eigen identiteit bezig, wat natuurlijk vertrekt vanuit het ego. Het stoort me dat als je in een beeldenpark loopt of door een groepstentoonstelling, er een gigantische signatuur op zit in de vorm van bordjes: wie heeft het gemaakt, wanneer, welk materiaal. Dat moet eigenlijk niks uitmaken.’ Dat een ego-dood een utopie is beseffen ze ook wel, en ja, ze spelen ook een beetje met de commercialiteit van pop-spiritualiteit, maar toch: het blijft een fascinerend proces om te volgen. ‘In de tentoonstelling hebben we een realiteitsverschuiving willen voortbrengen door groen in plaats van wit licht te tonen’, vertelt De Roover. ‘Daar hadden sommige kunstenaars het in eerste instantie best moeilijk mee. Ze drukken iets uit en willen dat het direct leesbaar is. Maar dat er details in zitten die je niet ziet, maakt niet dat het werk compleet anders wordt. Fysiek is het wat het is. Het is toch niet zo dat wanneer je in het pikkedonker aan het slapen bent, je niet meer bestaat?’

Jumanji
Soft Focus Institute, Gent
31.01.2016 t/m 03.04.2016

OVER DE TENTOONSTELLING
Intuïtie, instinct, sjamanisme, magie, religie, absurdisme, het natuurlijke versus het fictieve zijn de rode draden die lopen door de multimediale groepstentoonstelling Jumanji. Gestoeld op de gelijknamige film uit 1995, waarin een mysterieus gezelschapspel zijn spelers toegang biedt tot een avontuurlijke jungle, wil ook de tentoonstelling een poort openen naar een andere, hogere dimensie. En dat doet het: de werken van de internationale 22 kunstenaars, onder wie Audrey Cottin, Riley Harmon, Tamara Van San, Angelo Plessas en Hayley Aviva Silverman, reflecteren op een soms humorvolle, maar altijd kritische wijze op existentiële en maatschappelijke kwesties. Duidelijk is dat, net als de curatoren, veel kunstenaars verlangen naar een tastbare connectie met de echte wereldse ervaring, ontzet als ze zijn door het bedwelmende hypperreëele. Het is kunst die ‘dichtbij komt’ en alle zintuigen op scherp zet; het groene licht dat als een natuurlijk vliesje de tentoonstelling omhult, tart aan de fysieke perceptie en verbindt het geheel tot een zuiverende totaalervaring. Spiritualiteit en ‘het artistieke welzijn’ mogen in deze eerste tentoonstelling dan wel de hoofdmoot voeren, inhoudelijk zal dit volgens Pieters en De Roover zeker niet steeds het geval zijn: ‘Uiteindelijk stimuleert alle goede kunst de bewustwording, dat hoeft niet benadrukt te worden. Dan wordt het een dogma; we zijn geen nieuwe kerk. We willen bepaalde zaken bevragen door een alternatief te bieden dat niet zo afgebakend is; in die zin richten we ons op vernieuwing via vorm, niet per se via inhoud.’

Grete Simkuté

is journalist en auteur

Recente artikelen