Sophie Calle
BRUSSEL
BOZAR – Paleis voor Schone Kunsten
27 mei tot 13 september
Calle Sophie luidt de titel van de retrospectieve tentoonstelling over het werk van Sophie Calle (1953). Het uitgebreide overzicht is chronologisch opgebouwd, zij het dan in de omgekeerde volgorde. De tentoonstelling begint in 2008 en eindigt in 1979, exact dertig jaar geleden, toen de Française haar carrière begon met het achtervolgen van argeloze Parijzenaars. Sophie Calle schrijft, verzint, fotografeert en filmt. Haar met foto’s gelardeerde verhalen ̶ allemaal in het Frans ̶ hangen als grote, bedrukte bladzijden aan de muur. Op de grond zijn koperplaten met jaartallen aangebracht, waardoor je het gevoel krijgt door Calles autobiografie te lopen. De tentoonstelling is opgevat als een levensverhaal waarin Calle reist, bemint, bespioneert, uitnodigt en gebukt gaat onder liefdesverdriet. Hier wordt in de breedst mogelijke zin een identiteit gepresenteerd, al is het werk van de Française ook gedeeltelijk fictief.
Sophie Calle vergt veel van haar publiek. Je moet mee in de soms lang uitgesponnen verhalen, je moet de talloze Franse teksten lezen (in een bezoekersgidsje zijn ze bondig vertaald in het Nederlands en het Engels) en je wordt geacht de emotionele impact snel te verwerken. Want Calle komt niet met akkefietjes op de proppen. Haar onderwerpen zijn, hoewel sec en zonder pathos gepresenteerd, betekenisvol en beladen. Zo begint de tentoonstelling in Brussel met een symbolische begrafenis van haar moeder. In Pôle Nord (2008) worden een portret en moeders juwelen achtergelaten aan de oever van een majestueuze gletsjer. Een poëtische daad, maar is chère maman eigenlijk wel dood? Uit een luidsprekertje kwettert de stem van schrijver, documentairemaker en politicus Frédéric Mitterrand ̶ in juni 2009 werd deze neef van oud-president François Mitterand minister van Cultuur en Communicatie. In de vele tentoonstellingszalen is hij aanwezig met duiding: hij plaatst kritische en vloeiende commentaren bij het werk en vertelt eerlijk wat hij denkt, bijvoorbeeld ‘dat hij niet steeds zin heeft om elk verhaal te lezen’.
Na het ritueel in het Hoge Noorden volgt Où et quand? (Waar en wanneer?) (2005 ̶ 2006). Sophie Calle wilde van een waarzegster weten hoe haar toekomst eruit zou zien. Na enig tegenstribbelen wilde de waarzegster meewerken. Er werden kaarten gelegd en voorspellingen gedaan die tot nu toe leidden tot een reisverslag uitgewerkt met foto’s, teksten en een ingelijst portret van Calle als religieuze toerist in het Franse bedevaartsoord Lourdes. Het werk Vingt ans après (Twintig jaar later) (2001) omvat twee scenario’s met een privédetective. In 1981 liet Sophies moeder haar dochter schaduwen. Niet zo vreemd als het lijkt, want de opdracht was gegeven door Calle zelf. Omdat ze wist dat ze beloerd en gefotografeerd werd, leidde ze haar achtervolger naar plaatsen in Parijs die voor haar van belang waren. Op die manier kwam ze aan een vreemd ooggetuigenverslag waarin haar persoonlijke leven werd vastgelegd. Twintig jaar later nam galeriehouder Emmanuel Perrotin nog eens hetzelfde initiatief, als een soort re-enactment met ongeveer hetzelfde resultaat.
Het ontwapenende Le Nez (De Neus, uit 1967 en 2000) is een foto waarop de kromme neus van Calle glorieus uit de verf komt. Bij de foto hoort de volgende uitleg: ‘Op mijn veertiende vonden mijn grootouders dat ik plastische chirurgie nodig had. Ze maakten een afspraak met een beroemde chirurg, en er werd besloten dat mijn neus zou worden rechtgezet, dat een litteken op mijn linkerbeen zou worden bedekt met een stukje huid van mijn zitvlak, en dat mijn oren wat strakker tegen mijn hoofd zouden worden getrokken. Ik twijfelde, maar men stelde me gerust, ik kon van het plan afzien tot op het allerlaatste moment. Toch was het uiteindelijk Dokter F. zelf die mij van mijn dilemma afhielp. Twee dagen voor de operatie pleegde hij zelfmoord.’ Le Nez doet mij denken aan het werk van een andere bekende Française, Orlan. Vanaf het begin van de jaren negentig nam Orlan talloze malen plaats op de operatietafel. Tijdens performanceachtige operaties werd haar gezicht geperfectioneerd ̶ naar het voorbeeld van beeldige ogen en monden uit de schilderkunst. Ook al lijken hun methodes tegengesteld, toch zijn het voor mij twee kunstenaars in de ban van hetzelfde thema: identiteit, en de maakbaarheid ervan.
Pièce de résistance op het overzicht is Douleur exquise (vanaf 1984), een 36-delig tekst- en fotowerk dat eveneens te zien was op Calles solotentoonstelling in Centre Pompidou in Parijs (2003). Douleur exquise ̶ wat zowel ‘hevige’ als ‘voortreffelijke’ pijn kan betekenen – gaat over liefdesverdriet. Intens, diep, onuitwisbaar verdriet. Het verhaal gaat als volgt: in 1984 wachtte Calle op haar vriend in een hotelkamer in New Delhi. De vriend, een wat oudere man, die voor haar vertrek had gezegd dat hij haar zou vergeten als ze wegging, kwam maar niet opdagen. Wel belde hij met een smoes over een ongeluk en een ziekenhuis, maar Calle realiseerde zich snel dat dit een leugen was. In werkelijkheid had de man iemand anders en brak daarom met Sophie Calle.
Op 36 grijze stukken linnen stof staat de pijn van de breuk breed uitgeschreven, of liever, geborduurd. Dag na dag, bijna honderd dagen lang, herhaalt Calle hoe haar minnaar haar liet zitten, als een soort mantra die telkens aangevuld wordt met nieuwe stukjes informatie. Boven elk doek hangt een foto van de hotelkamer waarin Calle het slechte nieuws vernam. Om haar verdriet te vergeten vroeg ze andere mensen naar de droevigste gebeurtenis uit hun leven. Die ervaringen staan telkens naast de misère van Calle geborduurd, op een wit linnen doek, eveneens voorzien van een foto. Door steeds mensen te ondervragen over hun ergste ervaringen raakte Calle langzamerhand over haar verdriet heen. In Douleur exquise worden haar geborduurde verslagen langzaamaan korter, ook al blijft ze zich op een meeslepende manier wentelen in de pijn.
De overzichtstentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten is opmerkelijk uitgebreid en ook opvallend gelijkvormig. Voorheen zag ik van Sophie Calle installaties met bedden, huisraad en kledij, maar deze tentoonstelling is daar zuinig mee. Het beeld dat je krijgt is vrij koel: teksten op de muur, foto’s overwegend in zwart-wit, een film en de her en der aangebrachte luidsprekertjes. Dat zorgt voor een rationeel geordend palet waarbij vooral het verhalende aspect tot uiting komt, in tegenstelling tot het beeldende element. Ook maken de oudere werken geen gedateerde indruk. Sommigen refereren wel naar het conceptualisme van de jaren zeventig en tachtig, maar hebben niet de wat naïeve protestbijsmaak die soms de kop opsteekt bij werk van toen. Oorzaak is wellicht het permanente herbekijken van het werk. Nogal wat reeksen en/of installaties kregen een update, werden op de ene of andere manier geactualiseerd, opgepoetst, aangevuld of zelfs volledig hernomen, wat resulteert in een levendige tentoonstelling, ook al betreft het werk van veertig jaar geleden.
Veel wordt verklaard door het feit dat Sophie Calle zelf als curator optrad. Het wordt nergens echt aangegeven, maar de integrale selectie en opbouw is afkomstig van de Française. Vandaar bijvoorbeeld de ongebruikelijke keuze voor een omgekeerde chronologie, of de consequent pure stijl van de opbouw. Want dat typeert Sophie Calle wel: steeds behandelt ze haar werk nuchter en zakelijk. Hoe emotioneel ook, sentiment of pathos vind je niet en hoe persoonlijk het werk ook, nooit wordt een grens overschreden. Die strenge gerichtheid wordt herhaald in de eenvormigheid van de gepresenteerde werken. Wandelend door de tentoonstelling lijken alle installaties allemaal even sober en strak gebracht. Overbodige details blijven weg en evenwaardigheid is de norm, en zo loodst Calle de bezoeker recht naar het hart van het werk.
Dat hart is ongetwijfeld, zoals biografe Marie Desplechin het schrijft, ‘the war against pain’, maar voor het overige heeft het werk een uitgesproken performatief en conceptueel karakter. De tentoonstelling mist hier en daar wel de nodige achtergrondinformatie. Sommige werken zitten complex in elkaar, en het valt niet altijd mee om de bochtige verhaallijn te volgen. Maar de autobiografie als overkoepelend concept verschaft de nodige logica. Want hoe geënsceneerd ook, elke installatie past in het kader van Calles geschiedenis, of van de geschiedenis die ze construeert. En dat is geen zaak van losse eindjes maar van een samenhangend geheel waarvan zij zelf steeds het middelpunt is.
Els Fiers is kunsthistoricus en criticus, Gent
Els Fiers