Staging discourse – Interview Markus Miessen
In Nederland werd hij bekend door de arena’s die hij ontwierp bij Witte de With en de verschillende situaties van vertoning voor de films en het publiek in de solo van Hito Steyerl bij het Van Abbemuseum. Architect en ontwerper Markus Miessen. Hij is een expert in de enscenering van het bijna-conflict, dat, als het aan hem ligt, ook best tot een echte botsing mag leiden.
Thema's
Wat zijn de karakteristieken van een event, gezien vanuit zijn infrastructuur?
‘Ik zie het event als een tijdelijke ruimte. De infrastructuur dient aan te sluiten bij de inhoud, zowel fysiek als programmatisch. De ontwerper is als de architect van dit kader. Het woord event heeft in mijn beleving helaas wat negatieve connotaties, omdat het doet denken aan massa’s mensen, blockbusters en oppervlakkigheid. Binnen de culturele context moeten we voorzichtig zijn het event niet te zien als vervanging van een kritische benadering binnen een culturele instelling, maar als een experimenteel, tijdelijk format dat kan worden ingezet naar gelang de eisen en kaders van het programma van de instelling.’
Als vormgever lijk je een speciale interesse te hebben in podia en arena’s. Wat maakt ze zo aantrekkelijk?
‘De arena’s die je bedoelt gaan inderdaad terug op een persoonlijke interesse, of misschien zelfs wel obsessie. Maar ze zijn ook een specifieke reactie op projecten van instellingen die me benaderden met bepaalde eisen met betrekking tot het snijvlak tussen de tentoonstelling en de sociale ruimte. Ik ben lange tijd geïnteresseerd geweest in de relatie tussen het publiek en de rol van het traditionele podium als plek van de protagonist. Deze relatie is natuurlijk sterk beïnvloed door de manier waarop de fysieke en sociale positie van de acteurs wordt omgeven. Ik vind de verschillende vormen van sociale wrijving en ongemak (zelfs micro-conflict) erg interessant, en wil die opnemen in het ontwerp. In andere woorden: hoe een ruimte kan worden gegenereerd door de manier waarop mensen met elkaar praten. Natuurlijk is hier een ruimtelijk ontwerp voor nodig, dat ook een fysieke vorm kent, maar de esthetiek van de vorm is hierbij niet belangrijk. Het gaat om de prestatie, de werking. Je kunt het in die zin wel vergelijken met het ontwerpen van een motor.’
Je bracht de arena naar de tentoonstellingsruimte. Wat is daarvan de symbolische betekenis?
‘Je hoeft geen mensen in een parlementaire ruimte bezig te zien om te snappen dat het een symbolische ruimte is waarin politiek wordt bedreven. De symboliek van dit soort ruimtelijke elementen moet echter geen esthetiek op zichzelf worden. De hamvraag blijft hoe het mogelijk is om conflicterende inhoud en debat te laten plaatsvinden in ruimtes die voornamelijk gebruikt worden voor tentoonstellingen. Dat is de reden dat ik sinds 2010 werk aan een onderzoeksproject genaamd Cultures of Assembly. Binnen het kader van dit project onderzoek ik verschillende vormen van wat ik “staging discourse” noem. Dat doe ik op verschillende niveaus: op het fysieke niveau van het meubilair, zoals tafels, banken of de plaatsing van stoelen, tot hele landschappen en kleine geografische gebieden als de Brennerregio in het grensgebied tussen Oostenrijk en Italië.’
Kan een tentoonstelling zelf ook gezien worden als een event?
‘Ja, een tentoonstelling is een bevroren moment van een argument of een these, gecreëerd door zowel kunstenaars als curatoren, die op verschillende manieren kan worden ingevuld. In de meest interessante tentoonstellingsvormen van dit moment wordt geprobeerd de tijdelijke, bevroren tentoonstellingselementen te combineren of te laten botsen met live-elementen die de tentoongestelde werken een nieuwe dimensie geven.’
Is tentoonstellingsvormgeving in die zin een vorm van enscenering?
‘Ik zou zeggen van wel. Maar het kan ook andersom, dat de ruimte van een live-event de rol van een tentoonstelling overneemt. Denk bijvoorbeeld aan de film A Crime Against Art van Hila Peleg die is gebaseerd op Madrid Trial van Anton Vidokle en Tirdad Zolghadr. Het beste voorbeeld van een conflicterende sociale ruimte die ook de kwaliteiten van een kritische tentoonstellingsvormgeving bezit is het Britse Lagerhuis. Een stuk meubilair is hier het primaire vormgevingselement dat tegelijkertijd politieke opposities dicht bij elkaar brengt en een performatieve vorm van politiek mogelijk maakt. Het is jammer dat het Verenigd Koninkrijk maar twee partijen kent, dat maakt een werkelijk “agonistisch” forum lastig.’
Wat betekent deze vorm van tentoonstellen voor de rol van het publiek?
‘De fysieke ervaring van het werk heeft natuurlijk een enorme invloed op de manier waarop het werk door het publiek wordt ontvangen. Het publiek moet worden gepositioneerd ten opzichte van de boodschap. Met andere woorden: om een gesprek tot stand te brengen moet je weten hoe je met elkaar moet praten. De stem van het werk is daarbij misschien niet direct te ontcijferen. Het ontwerp van een institutionele ruimte, en tentoonstellingsruimtes in het bijzonder, moet dit meenemen. Een architect of ontwerper moet dingen mogelijk en soms ook onmogelijk maken. Dit bekent echter niet dat de tentoonstellingsruimte een soort gemedieerde, op consensus gebaseerde nachtmerrie moet worden. Het mogelijk en onmogelijk maken betekent het creëren van een ruimtelijke, “agonistische sfeer”, waarin tegenstellingen optimaal kunnen worden uitgedragen. Er komen nooit interessante posities naar voren wanneer iedereen hetzelfde of evenveel te zeggen heeft. We experimenteren met deze rollen in verschillende projecten. Een goed voorbeeld is de architectuur voor de overzichtstentoonstelling van Hito Steyerl in het Van Abbemuseum, waarin meerdere posities aangeboden werden, maar denk ook aan projecten die we verzorgden voor Witte de With en de Institute of Modern Art in Brisbane. Op dit moment gaan we verder met dit onderzoek in twee projecten; een herinrichting van de Kunstverein in Hamburg en een uitbreiding van EACC in Castellón.’
Op dit moment zien we de voorheen reflectieve en contemplatieve tentoonstellingsruimtes veranderen in een soort theaters voor de kunst. Tijdgebondenheid en randactiviteiten worden steeds belangrijker. Hoe zie jij deze ontwikkelingen?
‘Kunstinstellingen moeten niet worden opgevat als theaters voor de kunst, maar meer als plekken om bijeen te komen. Ruimtes waarin individuele (kunst)posities leiden tot een soort debat- en reflectiecultuur die verder gaat dan de consumptie.’
Wat is in dat opzicht de ideale vorm van een tentoonstellingsruimte: het podium of de arena?
‘Ik denk niet dat er zijn typologie bestaat. Ik ben tegen generieke modellen. Niet omdat ik vind dat site specific en contextgebonden een nieuw soort esthetische commodity moeten worden, maar meer omdat ik geloof dat de cultuur van een instelling bepalend moet zijn voor de manier waarop die omgaat met de ruimte. En hier help ik ze dan bij, om de manier waarop kunstenaars en het publiek deel kunnen nemen aan deze ruimte te definiëren.’
Uit het Engels vertaald door Loes van Beuningen
Markus Miessen is een architect en ruimtelijk adviseur, schrijver en Bijzonder Professor of Spatial Practice aan de University of Southern California (USC) in Los Angeles. Hij ontving een PhD van het Centre for Research Architecture aan de Goldsmiths in Londen, en is initiator van een Participation-vijfluik. Zijn werk draait om vraagstukken van critical spatial practice, institutioneel denken en spatial politics. Als architect werkte hij op allerlei plekken over de wereld. Zijn in Berlijn gevestigde bureau Studio Miessen werkt momenteel aan projecten voor Artsonje Center (Seoul), Witte de With (Rotterdam), Hamburger Kunstverein, CCA Tel Aviv, Kosovo National Gallery, EACC Castellon, The Institute of Modern Art (Brisbane), en de kunstenaar Hito Steyerl en het design collective New Tendency. De grootste opdracht to op heden is de ontwikkeling van het strategische ontwerpkader voor de culturele herbestemming van een voormalige NAVO-basis in Duitsland.
In 2016 verschijnt zijn nieuwe boek, Crossbenching. www.studiomiessen.com
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M