metropolis m

In de ruimte hoort niemand je lachen
Stanislaw Lem herontdekt

Recensies van boeken die nog geschreven moeten worden, een parade van robots in allerlei soorten en maten, sarcastische ruimtereizen, moderne sprookjes, kafkaëske wanhoop en doofstomme buitenaardse wezens. Welkom in de kosmos van Stanisław Lem (1921-2006), de populairste sciencefictionschrijver ooit die buiten het Engelse taalgebied opereerde. Als Pool het grootste gedeelte werkend achter het IJzeren Gordijn, was hij lange tijd buitenstaander in een literatuur van buitenstaanders. De Poolse taal (al dan niet gehinderd door haastige vertalingen) en zijn futuristische blik vanuit het communisme geven zijn werk een lading en sfeer die opvalt in het genre. Tegelijkertijd bevond Lem zich, werkend vanuit de periferie, in een uitgelezen positie om de dominante Amerikaanse status in sciencefictionliteratuur te bekritiseren, een kritiek die eerder deel uitmaakte van zijn culturele dan politieke onbehagen over het Westen.

Lem wordt in 1921 in Lvov geboren. Zijn medische studie breekt hij op het allerlaatste moment af om een carrière als legerarts te ontlopen. Tijdens zijn werk als wetenschappelijk assistent bij een uitgever begint hij met het schrijven van gedichten, gevolgd door verhalen. Dit resulteert in een eerste conventionele roman getiteld Szpital Przemienienia (Hospital of the Transfiguration) (1948), dat pas zeven jaar later wordt gepubliceerd in de periode van relatieve vrijheid voor intellectuelen en kunstenaars na Stalins dood. Lem heeft dan inmiddels ook al zijn eerste sciencefictionroman, Astronauci (De Astronauten) (1951), volgens socialistisch stramien gepubliceerd. Ook al verafschuwt hij zijn eerste stappen in het genre, hij ziet er ook mogelijkheden in, omdat in die jaren sciencefiction als een soort fantastische literatuur werd beschouwd en daarom minder aandacht kreeg van de censors. Het vormde bovendien een prettig alternatief voor de esthetische dictaten van het socialistisch realisme. Lem groeit in de loop van de tijd uit tot een gevierd schrijver, wiens werk in verschillende Oostbloklanden wordt gepubliceerd. In de jaren zeventig wordt zijn werk ook steeds meer vertaald in het Westen en krijgt hij een echte cultstatus als een van de weinige sciencefictionschrijvers wiens boeken men buiten het genre als literatuur accepteert.[1]

Centraal in het oeuvre van Stanisław Lem staat het enigmatische boek Solaris (1961). Solaris schetst het beeld van misschien wel het mooiste buitenaardse wezen uit de sciencefiction: een oceaanplaneet die een bepaalde vorm van bewustzijn schijnt te bezitten. Lem weet rond dit gegeven zowel een overzicht te geven van de manier waarop de wetenschap zich vormt (de verschillende scholen die zich storten op het blootleggen van het mysterieuze fenomeen) als er een intens psychologisch drama over liefde, verlies en herinnering in te verweven. In deze psychologische verdieping zit de ware inventiviteit, aangezien tot de verschijning van Solaris sciencefiction over het algemeen een wat afstandelijke literatuur van ideeën was. Lem opent het genre voor een andere invalshoek: de aard van het contact met buitenaards leven, dat nogal stroef blijkt te verlopen. In andere boeken als Niezwyciężony (De Onoverwinnelijke) (1964) blijft hij hierop terugkomen. Buitenaards leven is niet uit op vernietiging van de mensheid (zoals in The War of the Worlds) of komt niet onze spirituele of klimatologische problemen oplossen (het model 2001: A Space Odyssey). Het lijkt niet op de mens en communicatie loopt doorgaans uit op een teleurstelling (de oceaan lijkt een poging te doen met zijn weerkaatsing van menselijke herinneringen maar er is geen oplossing of bevrijdend moment van onderling begrip).

Modernisme als sociaal project

De pessimistische toon van Solaris is kenmerkend voor een groot gedeelte van Lems oeuvre, dat steeds grote onderwerpen als buitenaards leven en de utopie behandelt of de bevrijdende rol van technologie. Zijn pessimisme combineert hij echter regelmatig met een vorm van erg grappige satire. Cybériade (Kosmisch Avontuur) (1965) is een collectie verhalen over Klapaucius en Trurl, twee robots die de kosmos doorkruisen als probleemoplossers en de meest hilarische constructies verzinnen, zoals een machine die alleen dingen kan bouwen die beginnen met de letter ‘n’. Lems robotverhalen zijn een satire op de belangrijke rol die robots spelen in sciencefiction sinds Isaac Asimov I, Robot (1950) publiceerde, maar ze zitten ook vol dubbele bodems, verwijzingen naar de laatste inzichten binnen de cybernetica of de problemen die de machinale logica oplevert bij communicatie. Kongres futurologiczny (Het Kongres) (1971) neemt de artificiële paradijzen van Aldous Huxley en de jaren zestig op de hak. Met een zekere halfslachtigheid, omdat Lem in rap tempo even humoristische als inventieve toepassingen verzint voor psychedelische drugs in de maatschappij van de toekomst. Hij lardeert dit met briljante vondsten als de Orde van de Non-biologische Broeders, die computers tot het katholicisme bekeren en werken aan een nieuwe vertaling van de Bijbel waarin achterhaalde concepten als herder en schaap worden vervangen door ‘De Eeuwigdurende Transmissie’ en ‘De Heilige Bougie’.

Lems groeiende kritiek op sciencefiction is achteraf te zien als voorbode van een algemener omslagpunt.[2] Sciencefiction vormt op haar hoogtepunt van creativiteit en populariteit een explosie van de fantasie die geleid wordt door de technologische cultuur die de eerste ruimtereizen mogelijk maakt (al is het altijd de maanlanding en lsd.) Na de weinig prikkelende Marslandingen van 1976 en de minder ambitieuze ruimteprogramma’s die daarop volgen, beweegt sciencefiction zich naar de cynische introversie van cyberpunk. De ramp van Tsjernobyl en de ontploffing van spaceshuttle Challenger (beide 1986) benadrukken wat sciencefiction dan allang weet: de technologische expansie in zijn modernistische gedaante is een halt toegeroepen. Lem ziet vervolgens geen kans om de stap te maken die de stugge vernieuwers van het genre, J.G. Ballard en William Gibson, uiteindelijk wel maken door de toekomst naar het heden te halen en de schijnbaar zo voorspelbare dag van morgen vreemder te maken dan het jaar 3001. Na Fiasko (1987) laat Lem de fictie achter zich om zich te wijden aan futurologische prognoses.

Na een periode van relatieve stilte en teruggetrokkenheid komt Lem vanuit de vergetelheid opnieuw onder de aandacht. De remake van Solaris (2002) door Steven Soderbergh liet Lem beleefd aan zich voorbij gaan. Hij was eerder al niet te spreken over het script en het sentimentele einde van Solyaris (1972), de eerste verfilming van zijn boek door Andrei Tarkovsky, waardoor hij besloot om verder geen enkel ander boek te laten verfilmen. De film van Soderbergh is krachteloos, maar zorgde ondertussen wel voor een herdruk van het boek en een reeks nieuwe vertalingen.

Sciencefiction laat ook de beeldende kunst niet onbewogen. In algemene zin is sciencefiction inherent aan kunst, zodra deze zich bezighoudt met technologie in relatie tot herinnering, identiteit of elke vorm van alternatief samenleven. De vervreemdende installaties/films van Saskia Olde Wolbers of de utopische projecten van Atelier Van Lieshout zijn originele Nederlandse uitingsvormen van deze synthese. Maar de korte film Aplankant Soliari (Revisiting Solaris) (2007) van de Litouwse kunstenaar Deimantas Narkevičius, bijvoorbeeld, is direct geënt op het werk van Lem. Narkevičius verzorgt een soort postume wraak door het laatste hoofdstuk van Solaris te verfilmen in de stijl van Tarkovsky. Lem was ook de belangrijkste inspiratiebron voor de groots opgezette groepsvoorstelling Le Nuage Magellan [3], geïnspireerd op de vroege roman van Stanisław Lem Obłok Magellena (The Magellan Nebula) (1955). In deze tentoonstelling zijn de curatoren van Centre Pompidou op zoek gegaan naar het modernisme als sociaal project en esthetische code. Lem functioneert hier als een wegwijzer naar een verloren gewaande esthetiek. Dit is niet gestoeld op een ironische nostalgie naar de Oostblokglamour. Het heeft juist te maken met een behoefte aan een ‘klein oriëntalisme’: het vermoeden dat er vreemde alternatieve toekomsten verborgen liggen achter de beelden van de omslagen van Lems boeken, zijn eigen schetsen of de sombere, speelse illustraties van Daniel Mróz. En dat deze, ondanks het digitale effectbejag en bombastische geweld van de huidige sciencefiction, ook een bestaansrecht hebben.

[1] De meeste Nederlandse vertalingen van zijn boeken dateren uit deze jaren van de sciencefiction hausse, inclusief soms op discutabele wijze vertaalde titels en onooglijke omslagen. De meeste titels verschenen bij uitgeverij Luitingh.

[2] In 1975 wordt Lems teleurstelling over sciencefiction duidelijk. Zijn beschouwing Philip K. Dick: A Visionary Among Charlatans begint met een aanval op de Amerikaanse sciencefiction, die hij zonder namen te noemen onder andere beschuldigt van overmatige pretenties en kuddegedrag, waar verkoopcijfers als enige maatstaf van artistiek succes gelden. Zie Brian Aldiss & David Wingrove, Trillion Year Spree, 1986, pp. 440-441, voor een korte weergave van de controverse en mogelijke verborgen agenda’s. Zie het werk van Robert Sheckley, Norman Spinrad en Barry Malzberg in die tijd voor een eenvoudige verwerping van Lems kritiek.

[3] Le Nuage Magellan, Centre Pompidou, Parijs, 10 januari tot en met 9 april 2007. Met werk van Michael Hakimi, David Maljković, Paulina Olowska, Dan and Lia Perjovschi, Maya Schweizer en Clemens von Wedemeyer.

Recente artikelen