Tegen Latijns-Amerikaanse kunst
Tegen Latijns-Amerikaanse kunst
Heeft het in een geglobaliseerde wereld zin om een identiteit te verbinden aan een gebied? Waar bijvoorbeeld begint Latijns-Amerika en waar houdt het op? In het verleden zijn concepten als tropicalisme ontwikkeld om kunst uit de regio te definiëren, maar volgens Gerardo Mosquera, Cubaans curator in New York, is het tijd op een andere manier over de kunst uit Latijns-Amerika na te denken.
Kunst en identiteitskaarten kunnen het niet goed met elkaar vinden. Identiteit kan een last zijn en misschien is er geen gebied ter wereld dat hier zo mee heeft geworsteld als Latijns-Amerika. Al aan het einde van de jaren zeventig verbond de Braziliaanse criticus Frederico Morais onze identiteitsobsessie met het kolonialisme en stelde een ‘pluralistisch, divers en geschakeerd’ beeld van het continent voor.1 De notie van een Latijns-Amerika is inderdaad altijd problematisch geweest. Horen de Nederlandse en Engelse Caraïben er ook bij, en de Chicano’s (Spaanstalige inwoners in de Verenigde Staten)? Omarmt het de inheemse volkeren, die meestal geen Europese talen spreken? Is wat we Latijns-Amerika noemen deel van de westerse of van niet-westerse wereld? Of spreekt het beide tegen en benadrukt het de schematisering van dergelijke zienswijzen? In ieder geval is de Verenigde Staten met zijn meer dan dertig miljoen inwoners van Spaanse origine, zonder twijfel een van de meest in het oog springende Latijns-Amerikaanse landen. In de toekomst zal de Verenigde Staten, na Mexico en Spanje, de grootste Spaanssprekende bevolking herbergen. In sommige winkels in Miami hangen nu al bordjes met de tekst ‘English Spoken’.
Desalniettemin is het idee van Latijns-Amerika nog niet afgedankt, net zo min als het idee van Afrika, dat door sommige Afrikaanse intellectuelen wordt beschouwd als een koloniale uitvinding.2 Het bewustzijn te behoren tot een historisch-culturele identiteit, die op valse wijze Latijns-Amerika is genoemd, blijft behouden maar wordt tenminste geproblematiseerd. Wij, Latijns-Amerikanen, worden als resultaat van de druk om een eigen identiteit op te bouwen ten opzichte van Europa en de Verenigde Staten, gedwongen om een Latijns-Amerikaans zelfbeeld te definiëren door middel van generalisaties. Mudimbe’s vraag ‘wat is Afrika?’, geldt ook voor Latijns-Amerika. Wat is Latijns-Amerika?3
Het is in ieder geval iets dat we steeds opnieuw kunnen uitvinden, waarbij we onze diversiteit en onze tegenstellingen accepteren. Het gevaar bestaat dat dan een postmodern cliché tegenover de modernistische totaliteit wordt gezet: Latijns-Amerika als het rijk van totale heterogeniteit.4 Een andere val is de aanname dat Latijns-Amerikaanse kunst een afgeleide is van de kunst uit de westerse centra, zonder haar gecompliceerde relatie met de problematische notie van het Westen in ogenschouw te nemen. Hoewel de situatie in de afgelopen jaren is veranderd, wordt van Latijns-Amerikaanse kunst nog vaak verlangd om ofwel expliciet het verschil te tonen, of tegemoet te komen aan verwachtingen van exotisme. Het gevolg is dat sommige kunstenaars geneigd zijn om zichzelf als ‘de ander’ op te voeren, vanuit een soort paradoxaal exotisme. Deze paradox valt des te meer op omdat wij altijd ‘de ander’ zijn, ‘zij’ zijn het nooit. Dit onthult een hegemoniale structuur, maar het toont ook de passiviteit van de kunstenaar die zich ten koste van alles wil schikken.
Er zijn nu echter twee nieuwe ontwikkelingen waar te nemen. Kunstenaars, critici en curators zijn bezig de identiteitsneurose te overwinnen. Dat geeft de rust die nodig is om de artistieke praktijk verder eigen te maken. Daarnaast wordt Latijns-Amerikaanse kunst langzamerhand gewaardeerd als kunst zonder bijnamen. In plaats van de eis dat zij haar identiteit moet verklaren, wordt kunst uit deze regio nu erkend als een onderdeel van een algemene praktijk, die niet noodzakelijk haar context toont, en die bij gelegenheid naar de kunst zelf kan verwijzen. Kunstenaars uit Latijns-Amerika zijn, net als die uit Afrika of Zuidoost-Azië, langzaam maar zeker begonnen om hun invloed buiten de tot getto’s verworden circuits uit te oefenen, door daarbuiten tentoon te stellen en te publiceren.
Toen ik zei dat het einde van de Latijns-Amerikaanse kunst het beste is dat de Latijns-Amerikaanse kunst is overkomen, verwees ik ook naar de problematische totalisering die met die term samenhangt. Sommige schrijvers spreken liever over ‘kunst in Latijns-Amerika’ in plaats van over ‘Latijns-Amerikaanse kunst’, als een manier om de afwijzing van elke globaliserende veralgemenisering te onderstrepen.
Kunst uit Latijns-Amerika heeft in de tussentijd de paradigma’s die haar praktijk en waardering regelden, veranderd. Deze paradigma’s waren verbonden met bepaalde generaliseringen die nog steeds het beeld bepalen van een nogal glibberige Latijns-Amerikaanse culturele identiteit (of die van specifieke regio’s): tropicalisme, magisch realisme, mestizaje (vermenging), het barokke, de constructieve impuls, revolutionair debat, et cetera. Deze categorieën waren wel degelijk gerechtvaardigd, ze dienden de inspanningen van het ‘verzet’ tegen een ‘imperialistische’, culturele penetratie. Ze deden vooral opgeld in de jaren zestig, binnen een militant Latijns-Amerikanisme, karakteristiek voor een historische periode die gemarkeerd werd door de Cubaanse revolutie en de guerrillabewegingen. Deze ideologieën hadden uiteindelijk een totaliserend effect en benadrukten de genoemde categorieën dusdanig dat ze stereotypen werden voor de blik van buiten.
Latijns-Amerikaanse kunstenaars hebben geparticipeerd in de wereldwijde ontwikkeling van wat we een internationale taal van de kunst kunnen noemen. Maar ze hebben dit voor een groot gedeelte op hun eigen manier gedaan, door verschillen te introduceren. Zulke verschillen zijn, wat betekenis betreft, een van de uitgevoerde veranderingen met betrekking tot de totaliserende paradigma’s waaraan ik refereerde – zoals het tropicalisme, gegeven het feit dat deze paradigma’s meteen vanaf het begin een karakteristieke Latijns-Amerikaanse taal teweegbrachten.
De nieuwe kunstenaars zijn niet zo geïnteresseerd in het tonen van hun paspoort. Culturele componenten zijn een onderdeel van het discours van het kunstwerk dat verder gaat dan de zichtbare beeldtaal. Dat wil niet zeggen dat er geen Latijns-Amerikaanse look bestaat in het werk van veel kunstenaars, of dat het niet mogelijk zou zijn om kenmerken aan te wijzen die specifiek zijn voor bepaalde landen of gebieden. Het cruciale verschil ligt in het feit dat deze identiteiten zich meer beginnen te manifesteren door hun karakteristiek als artistieke praktijk dan door hun gebruik van kenmerkende elementen uit folklore, religie, de fysieke omgeving of de geschiedenis. Dit anti-tropicalisme impliceert de aanwezigheid van de context en van cultuur in de breedste zin van het woord, een context en cultuur die verinnerlijkt is binnen het construeren van werken of discoursen.
Zo kan men hedendaagse, Braziliaanse kunst eerder herkennen aan de wijze waarop ze refereert aan manieren van kunst maken, dan aan het projecteren van een context. Identiteiten en fysieke, culturele en sociale omgevingen worden eerder gebruikt dan enkel gerepresenteerd, en spreken de verwachting van exotisme tegen. Kunstenaars nemen deel aan de constructie van de internationale taal van de kunst en aan de discussie over hedendaagse globale thema’s. Hun tussenkomst brengt een anti-homogeniserende tendens ten aanzien van de verschillen met zich mee, die het globale vanuit posities van verschil opbouwen. Daarmee wordt de opkomst onderstreept van nieuwe, culturele subjecten in een internationale arena die tot voor kort achter slot en grendel zaten. We kunnen niet stellen dat deze arena nu open is, maar er zijn meer deuren, en deze kunnen met verschillende soorten sleutels worden geopend.
2. Olu Oguibe, ‘In the ‘Heart of Darkness’, Third Text, Londen, no. 23, zomer 1993, p 3-8.
3. V. Y. Mudimbe, The Invention of Africa, Indiana University Press, Bloomington / Indianapolis 1988.
4. Mónica Amor, ‘Cartographies: Exploring the Limitations of a Curatorial Paradigm’, in Gerardo Mosquera (red.): Beyond the Fantastic. Contemporary Art Criticism from Latin America, Institute of International Visual Arts, Londen, MIT Press, Cambridge (Mass.), 1995.
Gerardo Mosquera